Wat is spelen en wat niet? Daar zijn de meningen altijd al verdeeld over geweest.
Binnen het onderwijs zijn er verschillende pedagogen, onderzoekers, filosofen en psychologen geweest met hun eigen theorie over en visie op spel, die tot op de dag van vandaag invloed hebben op hoe wij spel bij jonge kinderen in het onderwijs vormgeven.
Ontwikkelingsgericht onderwijs is een onderwijsvisie, die gebaseerd is op de visies van Vygotsky, de Russische psycholoog en filosoof, die je misschien kent van de term “de zone van de naaste ontwikkeling". In deze blog lees je er meer over.
Vygotsky
Ontwikkelingsgericht onderwijs is een onderwijsvisie, die gebaseerd is op de visies van Vygotsky, de Russische psycholoog en filosoof, die je misschien kent van de term “de zone van de naaste ontwikkeling". Hij wordt ook wel 'de Mozart van de psychologie' genoemd, omdat hij net als de geniale componist al vroeg in veel vakgebieden piekte. Ook stierf hij net als Mozart al op de leeftijd van 37 jaar. Vygotsky was een man met een hele brede interesse. Hij studeerde medicijnen, rechten en kunst. Later was hij vooral met psychologie en linguïstiek bezig. Uiteindelijk schreef hij de meeste publicaties binnen het vak ontwikkelingspsychologie.
Zijn werk werd echter pas in de jaren 80 bekend in Europa. Het heeft ons veel inzichten gegeven over het onderwijs aan jonge kinderen.
Zijn visie werd later verder vorm gegeven door Frea Janssen-Vos (in de vorm van Basisontwikkeling), Bea Pompert, Niko Fijma, Jacques Carpay, Carel van Parreren, Bert van Oers en Henk Vink.
De sociaal-culturele theorie
Vygotsky's belangrijkste theorie wordt de sociaal-culturele theorie genoemd. De kern daarvan is is het idee dat de ontwikkeling van kinderen het resultaat is van interactie met de sociale omgeving (andere kinderen, ouders, leerkrachten, andere volwassenen), interactie met voorwerpen (zoals speelgoed en boeken) en het toepassen van culturele gewoontes.
Vygotsky verzette zich daarmee tegen de aannames van andere ontwikkelingspsychologen uit die tijd, die beweerden dat ontwikkeling van kinderen spontaan plaatsvindt en dus niet kan worden beïnvloed door onderwijs, dat leren en ontwikkelen niet van elkaar gescheiden kunnen worden en altijd tegelijkertijd gebeuren en dat lesgeven de kracht heeft om de ontwikkeling van kinderen op elk moment, ongeacht de leeftijd of capaciteiten van kinderen, te kunnen veranderen.
Volgens Vygotsky gaat leren altijd vooraf aan een ontwikkeling. Het leren van een bepaalde vaardigheid zorgt er volgens hem voor dat de ontwikkeling kan plaatsvinden. Volgens hem wordt het niveau waarop een kind presteert bepaald door de intelligentie waarmee een kind wordt geboren en de mate waarin deze intelligentie in wering wordt gesteld.
De zone van de naaste ontwikkeling
Vygotsky stelt dat een kind het beste leert als de lesstof net iets boven zijn eigen kunnen ligt, zodat het uitgedaagd wordt om met een beetje hulp vaardigheden en kennis op te doen, die het anders niet had kunnen verwerven. Het gebied tussen de actuele en de potentiële ontwikkeling noemt hij 'de zone van de naaste ontwikkeling'
De actuele ontwikkeling is het laagst haalbare niveau en bestaat uit vaardigheden die het kind zichzelf eigen kan maken. Het potentiële ontwikkelingsniveau is het hoogste niveau en duidt op wat een kind kan bereiken met de hulp van een vaardige helper. Dat hoeft overigens geen persoon te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een materiaal, apparaat of ander hulpmiddel zijn. Vygotsky stelt dat de vaardigheden die buiten deze zone liggen, nog niet aangeleerd kunnen worden, hoeveel aandacht je er ook aan besteed. Simpelweg omdat de ontwikkeling dat nog niet toelaat. Onderwijs en het resultaat daarvan zijn dus afhankelijk van de zone van de naaste ontwikkeling.
Om de zone van de naaste ontwikkeling te bepalen, moet eerst de voorkennis van de kinderen in kaart worden gebracht. Daarbij staat interactie centraal. Door een goede interactie heb je als leerkracht een beter zicht op het actuele ontwikkelingsniveau van een kind en zul je niet zo snel iets aanbied dat buiten de zone van zijn/haar naaste ontwikkeling ligt. Wanneer de zone van de naaste ontwikkeling bekend is, kun je voorspellend, in plaats van terugblikkend, kijken naar de ontwikkeling van een kind.
Zodra een kind dit beheerst verschuift de zone naar het volgende level.
De mate waarin deze zone wordt behaald is volgens Vygotsky afhankelijk van de expertise van de helper en de aangeboren intelligentie. Dit wordt 'scaffolding' genoemd. Het leren van het kind staat in de steigers en komt steeds een stapje hoger.
Spel sluit goed aan op de zone van de naaste ontwikkeling van kinderen, omdat spel altijd aansluit op de zone waarin een kind zich bevindt en er in spel sprake is van veel interactie, waardoor het de zone van de naaste ontwikkeling stimuleert. Om een kind naar zijn/haar zone van naaste ontwikkeling te tillen kun je daarbij bijvoorbeeld met uitdagende vragen aansluiten op het spel of gebruik maken van een spelscript.
Ontwikkelingsgericht onderwijs
Ontwikkelingsgericht onderwijs is een algemene term die aangeeft dat de ontwikkeling van het kind centraal moet staan in het onderwijs en niet het onderwijsprogramma.
Het onderwijs verloopt via doorgaande individuele ontwikkelingslijnen.
Daarnaast is de socialisatie van leerlingen een belangrijk uitgangspunt.
Ontwikkelingsgericht onderwijs is dus zeker geen individueel onderwijs.
Ontwikkelingsgericht onderwijs wordt gestuurd door ontwikkelingspatronen, behoeften, motivatie en tempo van kinderen en leerlingen. Iedereen heeft de potentie in zich om zichzelf te ontwikkelen en dit kan leiden tot processen van autonoom leren.
Bij ontwikkelingsgericht onderwijs is het van belang dat kinderen uitstijgen boven hun huidige niveau, de zogenaamde comfortzone, naar de zone van de naaste ontwikkeling.
Om tot ontwikkeling te kunnen komen staan daarbij drie basiskenmerken centraal: emotioneel vrij zijn, nieuwsgierig zijn en zelfvertrouwen hebben.
Basisontwikkeling
De uitgangspunten van ontwikkelingsgericht onderwijs zijn terug te vinden in het concept basisontwikkeling.
Binnen basisontwikkeling wordt de aandacht gericht op de totale ontwikkeling van het kind en niet zozeer op het verwerven van specifieke kennis en vaardigheden.
Basisontwikkeling gaat vooral over aspecten van de brede persoonsontwikkeling, zoals: communiceren, redeneren, problemen oplossen, reflectie en zelfsturing.
Naast de brede ontwikkeling is er ook ruimte voor specifieke kennis en vaardigheden, zoals de motoriek, woordenschat of zelfredzaamheid, maar deze staan altijd in dienst van de brede ontwikkeling. Het kan dus heel goed dat er in een knutselhoek iets gemaakt wordt om in de themahoek te gebruiken.
Tussen de methode en de leerling
Er is bij OGO dus onderscheid tussen ontwikkeling en leren: ontwikkeling is een veelomvattend proces, leren wordt toegepast bij overzichtelijke processen.
Ontwikkelingsgericht onderwijs verbindt als het ware een leerlinggerichte pedagogiek met een activerende didactiek. Het staat tussen methodegerichtheid en leerling gerichtheid, waarbij van beide aanpakken de goede kanten gebruikt worden. Tegelijkertijd vermijdt OGO de valkuilen van beide aanpakken. Het gevaar aan methodegerichtheid is namelijk dat de leerlingen ondergeschikt worden aan de methode.
En bij een te sterke leerling gerichtheid is het gevaar dat de leerkracht te afwachtend is om te zien wat de leerling al kan. OGO is dus de gulden middenweg.
Een belangrijk uitgangspunt bij OGO is ook dat kinderen zich ontwikkelen, omdat ze deel uit willen maken van de echte grote mensen wereld. Niet alleen de hoeken in een klas, maar alle activiteiten die je onderneemt zouden gericht moeten zijn op het ontdekken van die echte wereld. Verder is zingeving erg belangrijk. Het geleerde moet verinnerlijkt worden. Ook is het van belang dat de leerling weet wat het nut is van het geleerde. Daarnaast moet de leerling in staat zijn om het geleerde in verschillende contexten toe te passen.
Ontwikkelingsgericht onderwijs werkt vanuit thema’s. Een thema komt vanuit de beleving en interesse van de kinderen. Bij het thematiseren koppelt de leerkracht kennis en vaardigheden aan sociaal-culturele activiteiten en verbindt hij/zij zijn of haar bedoelingen met de betekenissen van kinderen om op die manier een brede ontwikkeling te stimuleren. Bij het ontwerpen van spelactiviteiten zoekt de leerkracht naar mogelijkheden, die uitnodigen tot verkenning en expressie.
Vaak zorgt de leerkracht ook voor input bij het rollenspel. Bij OGO neemt het rollenspel ook een grote plaats in, omdat kinderen dan spelenderwijs zich leren verplaatsen in andere personen en situaties. De leerkracht verwerkt in de activiteit ook vaak een probleem, zodat de kinderen uitgedaagd worden om een oplossing te zoeken.
De leerkracht
Bij OGO is de leerkracht meer dan een aanmoediger, die buiten spel blijft staan en kinderen de ruimte geeft voor eigen initiatief en autonomie om de betrokkenheid zo hoog mogelijk te laten zijn. De leerkracht is de bemiddelaar tussen het kind en zijn omgeving.
Er is dus geen gedetailleerd programma dat aangeeft welke doelen op welke manier moeten worden gerealiseerd. Het eigen initiatief van kinderen komt alleen goed tot zijn recht als de volgende basisvoorwaarden vervuld zijn:
Vrij zijn van emotionele belemmeringen: dit komt erop neer dat een kind lekker in zijn vel zit.
Nieuwsgierig en ondernemend zijn: dit komt erop neer dat een kind een gezonde mate van ondernemingslust laat zien, dat het kind durft en niet bang is om te falen.
Zelfvertrouwen hebben: dit komt erop neer dat een kind trots is op wat het kan, om kan gaan met mislukkingen en van zichzelf weet wat het wel/niet goed kan.
De leerkracht is ook deelnemer aan de activiteiten. De grondgedachte hierachter is dat ontwikkeling berust op begeleide deelname aan betekenisvolle activiteiten.
De leerkracht heeft een stuwende rol en is steeds op zoek naar kansen om de activiteit te verdiepen en te verbreden. Oog voor de inhoud en uitvoering van de activiteit is onmisbaar.
Tenslotte hecht OGO grote waarde aan reflecteren en observeren. Door middel van observatie zoekt de leerkracht wat de leerlingen zelf willen en al (bijna) kunnen. Daar stemt de leerkracht het onderwijsaanbod op af. Vervolgens reflecteert hij/zij of het goed zo goed is. Op basis van de reflectie past de leerkracht het aanbod van activiteiten weer aan.
Op zoek naar meer?
Boekentip:
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën in een reactie op deze blog te delen!
.
.
Comments