In deze blog geef ik je suggesties voor kringactiviteiten rondom logisch denken bij het thema de winkel.
Tegenstellingen
Zinnen afmaken
Benodigdheden:
-Geen
De kinderen maken zinnen met tegenstellingen af.
Bijvoorbeeld:
Ik ga niet alleen naar de winkel, maar ... (samen)
Ik ben niet arm. maar ... (rijk)
De verkoopster doet niet onbeleefd tegen de klanten, maar ... (beleefd)
De bloemen staan niet binnen in de winkel, maar ... (buiten)
De koekjes liggen niet boven, maar ... (beneden) in het schap
De winkel is niet dicht, maar ... (open)
Het is niet druk in de winkel, maar ... (rustig)
Dit artikel is niet duur, maar ... (goedkoop)
Ik sta niet als eerste in de rij, maar als ... (laatste)
Appels zijn niet ongezond, maar ... (gezond)
Sommige producten liggen hoog, sommige liggen ... (laag)
De winkel is niet hier, maar ... (daar)
De winkel is geopend van 's morgens vroeg tot 'savonds ... (laat)
Aardbeien vind ik niet vies, maar ... (lekker)
Melk is wit, drop is …(zwart)
Dit kost niet veel maar …(weinig)
De tas is niet leeg maar …(vol)
IJs is koud, pizza is …(warm)
In het pak zit niet weinig maar …(veel) melk
Maandag is de winkel open, zondag is de winkel …(dicht)
In het ene pak zit meer in het andere zit …(minder)
De tas is niet zwaar maar …(licht)
Ik hoef niet voor de appels te betalen want ze zijn …(gratis)
Dit pak is niet klein maar …(groot)
In de supermarkt zijn niet weinig maar …(veel) koekjes
Ik doe wat appels erbij en ik haal wat pruimen …(eraf)
Classificeren
Wat ligt er in de supermarkt? Benodigdheden:
- Een aantal producten uit de supermarkt. Zorg voor variatie in de soorten, bijv. schoonmaakmiddelen, iets van de vleesafdeling, van de broodafdeling, iets uit de rij met drank, iets van tijdschriften etc. Doe al deze spullen in een grote boodschappentas. Vertel de kinderen dat jij of een handpop boodschappen gedaan hebt. Wat heb je gekocht en op welke afdeling heb je dit in de supermarkt gevonden? Laat een kind iets uit de tas kiezen en op tafel leggen.
Laat de kinderen de producten benoemen en laat ze zelf bedenken waar het bij hoort. Komen ze er niet uit, geef dan aan tijdens welke maaltijd het gebruik wordt en sorteer in ontbijt, lunch en warme maaltijd. Je kunt ook een onderdeel snoep toevoegen.
Variatie: laat een kind iets voelen uit de tas en omschrijven. Voelt het hard of zacht?
Is het groot of klein? Heeft het hoeken? Is het rond? Wat denk je dat het is?
Sorteren
Benodigdheden:
- Woordkaarten thema winkel Download hier!
- Hoepels.
Leg een aantal of afbeeldingen in de kring. We gaan deze sorteren.
Wat hoort er bij elkaar. Classificeer de voorwerpen bijvoorbeeld op:
Groente, vlees, zuivelproducten, fruit
Groenteman, bakker, slager
Wat eet je warm? Wat eet je koud?
Wat eet je 's morgens, 's middags of 's avonds
Wat is gezond en wat is niet gezond?
Komt het van een dier, plant, boom enz...
Leg de voorwerpen/afbeeldingen in hoepels.
Van welke zijn er het meest/minst? Zijn er ook overlappende kenmerken? Plaats de hoepels dan een beetje over elkaar heen, zodat er een levend venndiagram ontstaat. In het overlappende deel kun je dan de materialen met overlappende kenmerken neerleggen.
Variatie: Maak het abstracter door het diagram op een papier te maken en de afbeeldingen erin te leggen/plakken.
De schijf van vijf
Je hebt nodig:
- Plaatjes
- Een groot vel papier met een lege schijf van vijf erop.
Knip plaatjes uit tijdschriften en plak die in het goede vak van de schijf van vijf.
Duurzaamheid
Benodigdheden:
- Afval
Verzamel bij het tussendoortje of de lunch al het plastic afval en deel deze in; alle koekverpakkingen, alle rietjes enz. Maak er eventueel een staafdiagram van. Waarvan is er het meeste verzameld? Leg uit dat dit soort wegwerpplastic ook in de natuur terechtkomt. Dieren denken vaak dat het plastic afval eten is en kunnen daar ziek van worden of daardoor doodgaan. Daag de kinderen uit en laat ze nadenken over de vraag hoe we voor minder plastic afval zouden kunnen zorgen. Teken de oplossingen. Lukt het om na een week minder plastic afval te verzamelen?
Wat hoort er wel/niet bij?
Benodigdheden:
- Woordkaarten thema winkel Download hier!
Leg een aantal woordkaarten samen met woordkaarten uit een ander thema, bij elkaar en laat de kinderen zoeken welke woordkaarten er wel/niet bij horen en waarom niet.
Doosjes
Benodigdheden
- Allerlei lege doosjes (verpakkingen van levensmiddelen)
- Hoepels
Alle kinderen krijgen per tweetal een doosje en bespreken samen wat het is, wanneer je het eet, of ze het lekker vinden of niet? Daarna koppelen ze dit terug in de kring.
Leg hoepels neer en laat ieder kind een doosje uitzoeken. Sorteer deze: warme maaltijd, ontbijt, drinken, snoep, enz. Als alle doosjes gesorteerd zijn, kun je nog een spelletje doen: leg een verzameling dozen voor je neer. Zet er een andere doos bij van een andere verzameling en laat de kinderen raden, welke doos niet goed staat en waarom niet.
Na afloop van deze activiteit kun je de dozen in de winkel van je klas plaatsen.
Maak meteen aparte afdelingen: melk, groente, snoep, etenswaren voor het diner, vlees, dierenvoeding, etc. Maak ook naamkaarten boven van de verschillende afdelingen.
Categorie
Benodigdheden:
-
Kunnen de kinderen woorden noemen bij een bepaalde categorie, bijvoorbeeld:
Koud
Winkel
Supermarkt
Groente
Slagerij
Bakker
Geld
Fruit
Koeling
Vriezer
Snoep
Koekjes
Vlees
Drank
Enz.
Stel je voor
Benodigdheden:
- Geen
Stel je voor....
Alle appels in de winkel zijn uitverkocht, wat zou je dan voor fruit kunnen kopen?
Alle laarzen in de schoenenwinkel zijn uitverkocht, wat zou je dan voor schoenen kunnen kopen?
Alle bedden in de beddenwinkel zijn uitverkocht, wat zou je dan kunnen kopen om op te slapen? enz.
Wat hoort bij elkaar?
Benodigdheden:
- Geen
Bij de winkel hoort een...
Bij de kassa hoort een...
Bij een portemonnee hoort een...
Bij een artikel hoort een...
Bij een vakkenvuller hoort een...
Enz.
Goed of fout?
Benodigdheden:
- Geen
Geef de kinderen een stelling. Is het goed dan mogen ze hun duim omhoog doen. Is het fout, dan doen ze hun duim omlaag. Bijvoorbeeld:
In de supermarkt koop je auto's - Fout
In de winkel moet je betalen - Goed
Je betaalt bij de kassa- Goed
Appels liggen op de fruitafdeling - Goed
Gezond of ongezond?
Benodigdheden:
- Woordkaarten, thema voeding
- Folders van supermarkten
- Papier, schaar en lijm
Wat hebben de kinderen meegenomen voor hun tussendoortje of lunch?
Bekijk samen de inhoud van de fruitbakjes of brooddozen en bespreek wat erin zit. Vergelijk ook. Zijn er overeenkomsten? Zijn er (culturele) verschillen?
Wat is er gezond? En wat niet? Kunnen de kinderen nog meer voorbeelden bedenken van gezonde en ongezonde voeding? Sorteer de woordkaarten op gezonde en ongezonde voeding. Geef de kinderen tenslotte de opdracht om in een klein groepje een gezonde lunch te bedenken. Het is leuk om daarvoor folders van supermarkten te verzamelen en ze hieruit te laten knippen en plakken.
Meten en seriëren
Maten zijn abstracte begrippen. Het is daarom belangrijk dat kinderen een beeld van die maten krijgen, zodat zij zich er een concrete voorstelling bij kunnen maken.
Die voorstelling ontstaat niet door erover te praten, maar door ermee te handelen.
Begin daarbij met concrete maten en ga pas later over naar een abstracter niveau, in de vorm van echte meetinstrumenten.
Meten met bouwmaterialen
Benodigdheden:
- Bouwmaterialen
- Thema gerelateerde voorwerpen
Meet met behulp van bouwmaterialen allerlei thema gerelateerde voorwerpen.
Van klein naar groot
Benodigdheden:
- Voorwerpen of afbeeldingen van de winkel in verschillende groottes
Laat de kinderen voorwerpen of afbeeldingen van verschillende groottes van klein naar groot leggen/plakken. Vraag een kind de kleinste te pakken en neer te zetten.
Welke van de overgebleven is nu de kleinste enz. Ga zo door totdat er een logische volgorde ontstaat. De kinderen kunnen ook ordenen op van dik naar dun of van lang naar kort. Laat de kinderen de ogen sluiten en wissel twee voorwerpen of afbeeldingen om van plek. Welke zijn er verwisseld? Vraag het kind om de rij weer goed te zetten.
Variatie 1: Geef ieder kind een afbeelding, variërend in grootte.
Geef ze de opdracht iemand te zoeken die een afbeelding heeft die even groot is.
Deze kinderen gaan bij elkaar staan.
Variatie 2: Geef ieder kind een afbeelding, variërend in grootte.
Geef ze de opdracht groepjes te vormen met vijf plaatjes van klein naar groot.
De rij voor de kassa
Benodigdheden:
-Geen
Maak een rij van alle kinderen uit de klas.
De langste voorop en de kortste achteraan. De rij kan ook omgekeerd worden.
Inpakken
Benodigdheden:
- Doosjes en inpakpapier van verschillende grootte
- Een schaar
- Handpop
De handpop begint aan zijn eerste dag als medewerker in een winkel.
In de kring liggen doosjes en stukken inpakpapier van verschillende grootten.
De handpop heeft geprobeerd een pakje in te pakken, maar dat lukte niet.
Hij vraagt de kinderen hoe dit kan (hij heeft teveel of juist te weinig papier gebruikt).
Als de kinderen het hebben ontdekt, laat je drie maten inpakpapier zien (redelijk verschillend in grootte) en vraag je welke de handpop dan beter kan gebruiken.
Dan ga je samen ‘passen’.
Hierna pak stukken inpakpapier, die minder in grootte verschillen en een ander pakje. Waarschijnlijk willen de kinderen het inpakpapier er gewoon omheen doen om te kijken welke het beste past. Daarna kun je het grootste stuk pakpapier en een klein cadeautje pakken en vragen hoe je er nu achter kan komen hoe groot het stuk moet zijn, dat je moet afknippen? Geef de kinderen daar een meetinstrument bij dat aansluit bij het niveau van je klas (een natuurlijke maat of een standaard meetinstrument). Leg na deze activiteit ook inpakpapier en meetinstrumenten in je hoeken neer zodat de kinderen daar verder kunnen gaan met het meten van inpakpapier en inpakken..
Past het in de boodschappenmand?
Benodigdheden:
- Een heleboel kleine en grote voorwerpen
- Een kleine boodschappenmand
Leg de boodschappenmand in de kring. Laat één van de voorwerpen zien en vraag de kinderen of dit voorwerp in de mand past. Laat de kinderen schatten. Ga verder met de volgende voorwerpen en maak twee groepen: het past wel en het past niet. Controleer hierna samen of de gemaakte schattingen juist zijn.
Een omtrek meten
Benodigdheden:
- Touw of een schoenveter
- Wasknijpers
- Voorwerpen uit de winkel
Geef de kinderen een stuk touw en een wasknijper en laat ze de omtrek van de voorwerpen meten door het touw er omheen te leggen. Leg uit dat omtrek betekent dat je om een vorm heen gaat en omsluit. Laat ze het eerst schatten en de wasknijper op de plek plaatsten tot waar ze denken dat ze deze er omheen moeten leggen en daarna bepalen door het te meten. De wasknijper knijpen ze op de plek van het touw tot waar ze het hebben gemeten. Het belang van de opdracht schuilt erin dat kinderen leren omtrek te associëren met lengte. Wanneer je een kind een ander kind laat omtrekken kun je vragen of die een houding kan bedenken, die deze omtrek zou vergroten.
Groot of klein?
Benodigdheden:
- Voorwerpen of afbeeldingen van de winkel, in allerlei maten.
Laat de kinderen voorwerpen of afbeeldingen sorteren op klein of groot.
Hoog in het schap
Benodigdheden:
- Een product
- Knuffels
Zet het product op de tafel. Een knuffel gaat boodschappen doen. Is hij groot genoeg om het product te pakken? (Zorg ervoor dat dat niet het geval is). Pak er een andere knuffel bij. Als deze knuffel op de schouders van de andere knuffel gaat zitten, kan hij er dan bij? Laat een kind de knuffel vasthouden.
Lukt het nu? Hoeveel knuffels zouden er nodig zijn om het voorwerp te kunnen pakken?
Plaats het voorwerp nu op een hogere kast en ga opnieuw op onderzoek.
Zet het stapsgewijs een beetje hoger. Je kan de opdracht makkelijker maken met grotere knuffels en moeilijker met kleinere.
Hoe ver?
Benodigdheden:
- Geen
Ga staan en zeg: "Ik ga meten hoe ver het is naar de winkel in de klas". Loop naar de winkel door steeds de ene schoen voor de andere te zetten. Tel hardop: 1 schoen, twee schoenen enz. Laat een kind hetzelfde doen. Hoe kan het dat dezelfde afstand de ene keer minder voetstappen is dan de andere keer?
Meten met een schoenveter
Benodigdheden:
- Schoenveters
- Winkelproducten
Zet een paar producten verspreid door de kring, Welke producten staan het dichtst bij elkaar en welke het verst denken zij? Vraag de kinderen om de afstand tussen de producten na te meten met behulp van een schoenveter.
Meet ook de producten zelf. Is dat handig met een veter? Laat de kinderen een andere natuurlijke maat bedenken, bijvoorbeeld blokjes.
Wegen
Licht en zwaar
Benodigdheden:
- Een tas, mand, doos, bakje of koffer met heel veel voorwerpen
Laat verschillende kinderen de tas/mand/doos/bak/koffer tillen en vraag wat ze ervan vinden: zwaar of licht? Haal nu erg veel voorwerpen eruit, zodat het als heel licht ervaren wordt. Vraag de kinderen weer wat ze ervan vinden.
Wat moeten we doen om het niet té licht en niet té zwaar te maken?
Een boodschappentas inpakken
Benodigdheden:
- Een doos met boodschappen
- Een tas
Vertel dat je een doos met boodschappen hebt meegenomen en deze graag in de tas doet. zodat je deze makkelijker kan meenemen. Vraag de kinderen hoe je de tas moet inpakken. Wat moet onderop en wat bovenop en waarom is dat? Benoem de spullen samen met de kinderen en pak ze in. De zware dingen onder en de lichte dingen boven. Combineer dit eventueel met het wegen van de producten.
Wegen
Benodigdheden:
- Blokjes en een product uit de winkel
- Een weegschaal
Gebruik een weegschaal. Leg aan de ene kant een product uit de winkel.
Hoeveel blokjes zijn er nodig om de weegschaal in balans te krijgen?
Een kilo
Benodigdheden:
- Een knuffel
- Dingen die 1 kg wegen, bijvoorbeeld een pak suiker
- Een weegschaal of balans
Hoe zwaar is de knuffel? Zou hij een kilo wegen? Meer of minder misschien?
De kilo is een abstract begrip, waar kleuters vaak nog geen concreet beeld bij hebben.
Dit beeld kun je ontwikkelen door het ze zelf te laten ervaren. Geef ze dus letterlijk voorwerpen van een kilo (bijv. een pak suiker) in hun handen, zodat ze een kilo kunnen voelen. Laat de kinderen daarna op zoek gaan naar voorwerpen in de klas waarvan zij ook denken dat het een kilo weegt. Laat ze het verschil in gewicht tussen beide voorwerpen beide handen voelen. Voelt het hetzelfde? Hoe kunnen we dat precies meten?
Weeg de voorwerpen op een weegschaal of balans.
Bespreek wanneer voorwerpen evenveel wegen of ze ook dezelfde vorm hebben.
Wie kan tenslotte iets vinden dat even zwaar is als de knuffel?
Wegen met een weegschaal
Benodigdheden:
- Een weegschaal (balans)
- Voorwerpen die bij het thema de winkel passen.
Zet de weegschaal in de kring en kijk met de kinderen hoe zwaar allerlei voorwerpen wegen. Laat de begrippen zwaar en licht aan bod komen door te kijken wat zwaarder is en wat lichter etc.
Neem twee voorwerpen en laat de kinderen raden welke zwaarder is. Hoe kunnen we dit controleren? Laat de kinderen de voorwerpen wegen.
Als je gewichtjes hebt, kun je aan de ene kant een voorwerp op de balans leggen en aan de andere kant een gewicht. Welke gewicht weegt ongeveer even zwaar als het voorwerp? Plak getallen op de gewichtjes. Een 1 op het lichtste gewicht, een 2 op het op een na lichtste gewicht etc. Als het voorwerp net zoveel weegt als het gewicht met de 2, dan kost het voorwerp 2 euro. De kinderen kunnen de balans op deze manier ook in de winkelhoek gebruiken. Zet de voorwerpen van licht naar zwaar.
Weten de kinderen hoeveel een voorwerp weegt? Hoeveel iemand weegt kun je niet zien. Hoe kun je dit dan toch te weten komen? Laat de kinderen met antwoorden komen (weegschaal).Vraag de kinderen vervolgens om drie voorwerpen, die ongeveer even groot zijn (zodat de lengte minder een rol speelt) op volgorde te zetten van licht naar zwaar. Maak daarbij in eerste instantie nog geen gebruik van de weegschaal. Hoe kun je zeker weten dat deze volgorde klopt? Laat de kinderen met het antwoord komen. Laat de kinderen of voorwerpen daarna op de weegschaal staan/zetten en oefen met het aflezen van een weegschaal. Zet de kinderen of voorwerpen daarna samen weer in de juiste volgorde. Herhaal dit met drie andere kinderen of voorwerpen.
De kinderen kunnen de weegschaal na deze activiteit in de winkelhoek gebruiken.
Geld
Hoeveel kost het?
Benodigdheden:
- Pen
- Papier
- Een heleboel voorwerpen, passende bij dit thema
- Prijskaartjes.
Maak van de voorwerpen een winkel.
Maak eerst samen met de kinderen een boodschappenlijstje.
Verzamel deze spullen en zet hier een prijsje op: 1, 2, 3, 4, of 5 euro voor groep 1 en tot en met 10 euro voor groep 2. Overleg met de kinderen hoeveel alles moet kosten.
Zou je een pop voor 1 Euro kunnen kopen? Laat de kinderen tellen tot aan dat getal.
Varieer ook eens door niet bij 1 te beginnen, maar vanaf een ander getal.
Leg de producten die hetzelfde zijn bij elkaar, want die krijgen ook hetzelfde prijskaartje.
Laat de kinderen kaartjes maken met daarop de prijs voor hun doosjes. Plak de prijsjes op de doosjes. Daarna gaan we de spullen verkopen. Leg de producten in het midden van de kring. Lees één product van het boodschappenlijstje voor. Wie kan dit pakken?
Hoeveel kost het product? Een kind betaalt het product met munten van 1 euro.
De andere kinderen mogen hardop mee tellen.
Welke producten zijn duur, welke goedkoop? Leg ze van goedkoop naar duur.
Hoeveel kost het bij elkaar als je twee van de producten neemt?
Zet de producten van goedkoop naar duur.
Met dit geldbordje kun je het betalen visualiseren:
Geld
Benodigdheden:
- Muntgeld
- Biljetten
- Geld uit andere landen
Bekijk samen met de kinderen echt geld. Welke cijfers staan daar op?
Bekijk ook eens geld uit andere landen. Misschien hebben de kinderen nog geld van de vakantie... Wat zijn de verschillen? Vertel dat sommige landen anderen munten en biljetten hebben en dat je die ook geen Euro noemt. Vertel ook over de gulden van vroeger.
Misschien zijn er ook al kinderen in jouw groep die al weten dat je ook op andere manieren kunt betalen? Bijvoorbeeld met je telefoon of met je smartwatch
Ga hierover in gesprek, laat een filmpje zien of nog beter, ga met je klas naar een winkel, samen met een ouder die betaalt met een telefoon of smartwatch.
Speurtocht
Benodigdheden:
- Gelamineerde muntstukken van 1 en 2 euro
Verstop de muntstukken in de klas. Vervolgens zoeken en verzamelen de kinderen de munten. Wanneer ze ze vinden, moeten ze toevoegen om hun totaal te vinden. Spreek bijvoorbeeld af dat iedereen in totaal 5 Euro moet verzamelen. Heeft een kind die, dan gaat het weer zitten op zijn stoel.
Variatie: Wie vindt het meeste geld?
Probleemoplossend denken
Problemen oplossen
Benodigdheden:
- Geen
Soms kom je tijdens het winkelen problemen tegen. Welke problemen bijvoorbeeld?
En hoe zou je die kunnen oplossen? Bespreek dit met de kinderen.
Bijvoorbeeld:
Je hebt een pot appelmoes laten vallen
Je hebt geen geld om iets te kopen
Vragen bedenken
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen met allerlei vragen uit om oplossingen te bedenken. Bijvoorbeeld:
Bedenk vragen waarop alleen het antwoord: “winkel” mogelijk is.
Bedenk vragen met het woord ‘winkel’ waarop alleen het antwoord: “Ja, maar niet als hij nieuwe kleren nodig heeft” mogelijk is.
Wellus nietus
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen met allerlei wellus-nietus vragen uit om antwoorden te bedenken. Bijvoorbeeld:
Wat doet een caissière nooit alleen?
Wat doet een caissière nooit samen?
Wat zie je nooit buiten de supermarkt?
Wat zal de caissière nooit doen met het geld?
Op welke vraag zal de klant nooit het antwoord ‘nee’ geven?
Op welke vraag zal de klant nooit het antwoord "ja" geven?
Argumenten
Benodigdheden:
- Geen
Laat de kinderen allerlei tegenargumenten bedenken bij stellingen. Bijvoorbeeld:
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "Vanaf nu is alles in de winkel gratis".
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "In de supermarkt moeten ook dieren worden verkocht".
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "De baas van de winkel kan beter een joggingpak dragen"
Uitvinden en ontwerpen
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen met allerlei vragen uit om oplossingen te bedenken. Bijvoorbeeld:
Ontwerp nieuwe kleren voor de caissière
Ontwerp een inpakmachine
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!
.
.
Comments