site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
Foto van schrijverJuf Angelique

Te assertieve kleuters

Bijgewerkt op: 11 feb.

Kleuters zijn meestal nog te veel op zichzelf gericht om zich in te kunnen leven in de ander. Ze gaan ervan uit, dat de ander net zo denkt en voelt als zij. Langzamerhand beginnen kleuters overeenkomsten en verschillen op te merken. Kleuters hebben daardoor ook regelmatig conflicten en weten ook nog niet altijd hoe ze daarbij op een goede manier voor zichzelf moeten opkomen. Sommige kinderen zijn te weinig assertief en laten over zich heenlopen. Sommige kinderen zijn juist weer té weerbaar en komen op een agressieve manier voor zichzelf op. In deze blog vertel ik je er meer over.



Te assertief


Assertiviteit betekent met respect voor anderen voor jezelf kunnen opkomen.

Kinderen die te weinig assertief zijn, noemen we sub assertief.

Sommige kinderen zijn juist overdreven assertief en reageren vaak met slaan of ander agressief gedrag als iemand iets doet wat ze niet leuk vinden. Zij hebben een "kort lontje" en voelen zich meestal snel door anderen aangevallen en reageren daar heftig defensief en agressief op. Met hun manier van opkomen voor anderen kwetsen ze anderen. Een teveel aan assertiviteit wordt door anderen als onplezierig ervaren.


Kinderen die overdreven assertief zijn, kunnen:

  • Er moeite mee hebben als anderen in hun directe leefruimte komen.

  • Moeite hebben met het geven van een gunst aan anderen. (Bijvoorbeeld: het uitlenen van iets of het geven van iets.)

  • Moeite hebben met het accepteren van hulp.

  • Steeds haantje de voorste willen zijn.

  • Brutaal zijn tegen anderen.

  • Anderen gauw uitlachen, om daarmee hun eigen positie te verstevigen.

  • Zich steeds willen meten met anderen en aangeven beter te zijn dan de anderen.

  • Anderen afsnauwen, in de vorm van ruw taalgebruik. (“Hou je bek!” “Wat moet je?”)

  • Moeite hebben met de blik van anderen. (“Wat kijk je?” “Kijk me niet zo aan!”)

  • Een defensieve, explosieve lichaamshouding aannemen. Bedoeld wordt dan: het maken van dreigende gebaren, gebaren met de middelvinger, hak- en onthoofdgebaren, vuist- en slabewegingen.

  • Anderen beledigend, minachtend aankijken.

  • Anderen beledigen of uitlachen.

  • Pestgedrag vertonen.

  • Een heel kort lontje hebben.

  • Stoer gedrag vertonen.

  • Waaghalzerij vertonen.

  • Machogedrag vertonen.

  • Schreeuwerig gedrag vertonen.

  • Zich op een botte manier uiten.

  • Snel kritiek leveren op anderen, maar ze kunnen er niet tegen als anderen op hen kritiek leveren.

  • Zelfoverschattend gedrag vertonen.

  • Voorkruipen, voordringen.

  • Opdringerig zijn.

  • Uitdagend gedrag vertonen.

 

Achter het gedrag...


Het kan voor jonge kinderen best lastig zijn om voor jezelf op te komen en je grenzen aan te geven. Ze hebben nog weinig inzicht in hun eigen gedrag en dat van anderen en hebben niet zoveel ervaring in hoe je (op tijd) kunt aangeven dat je iets niet wilt.

Bij peuters en kleuters komt het dus regelmatig voor dat ze andere kinderen pijn doen.

Kleuters zijn nog erg op zichzelf gericht en hebben een beperkt inlevingsvermogen. Hierdoor zijn ze zich nog niet altijd bewust van dat ze iets doen wat de ander niet leuk vindt. Het is voor hen ook nog moeilijk om zich in woorden te uiten en hun inlevingsvermogen is beperkt. Ook als een kind ouder is, kan het moeite hebben om een situatie handig op te lossen zonder de ander te slaan, krabben of duwen.



Als een kind regelmatig akkefietjes heeft, zal het weten dat het zich niet altijd gedraagt zoals anderen het graag zien. En zoals hij/zij zelf wil. Want een kind wil niet vervelend doen, maar lief. Vaak hebben kinderen er zelf ook last van als ze iemand pijn hebben gedaan en voelen ze zich er naderhand rot over. Als het vaak gebeurt, kan het kind zich onzeker en minderwaardig voelen. Helemaal als andere kinderen niet meer met hem/haar willen spelen. Soms wil het kind er zelfs niet meer over praten, omdat hij/zij het niet accepteert van zichzelf dat hij/zij anderen pijn doet. Er zit altijd iets achter dat gedrag. Als een kind gaat slaan, heeft dit meestal te maken met onmacht. Het mist dan vaak nog de vaardigheden om op een andere manier voor zichzelf op te komen. De achtergrond van zijn/haar gedragingen kunnen worden gezocht in verschillende verklaringen:


Onvoldoende emotieregulatie

Het kind heeft zijn emoties nog niet onder controle. Hij reageert vanuit boosheid, verdriet, machteloosheid. Op zo’n moment neemt de rechterhersenhelft het over en lukt het niet om eerst na te denken.


Onvoldoende sociale vaardigheden

het kind wil spelen met andere kinderen, maar weet niet hoe. Hij kan een ander kind expres knijpen of duwen als manier om contact te maken. Je kind kan dan leren om te vragen ‘Wil je met mij spelen?’.


Het kind voelt zich niet gezien door anderen.

Hij/zij wil aandacht en gaat daarom andere kinderen pijn doen.


Het kind zit niet lekker zin zijn vel

Het kind reageert zich af op anderen omdat hij niet lekker in zijn vel zit. Doordat hij op zijn tenen loopt op school, thuis spanningen ervaart, zichzelf overschreeuwt vanuit onzekerheid.


Aangeboren karaktertrek Sommige kinderen zijn van nature altijd haantjes. Al vanaf de moederborst willen ze (letterlijk) aan hun trekken komen. Er is geen duidelijke oorzaak vanuit de opvoeding, maar het is een aangeboren karaktertrek van het kind.


Compensatiegedrag Het kind hanteert dit gedrag als compensatie voor tekortkomingen, zoals beperkte leervorderingen of dominante huisgenoten. Veel kinderen die dit gedrag vertonen, hebben ook weer iemand boven zich, die overdreven assertief is naar hen toe.


Onjuist zelfbeeld Extreme assertiviteit kan ook te maken hebben met een reactie op een verondersteld onvermogen. Dat kan zich uiten in twee vormen: 1. Het kind denkt te slecht over zichzelf.

2. Of er is sprake van een reëel negatief zelfbeeld, dat zich kenmerkt door de wetenschap bij het kind, dat het inderdaad veel tekortkomingen heeft.


Machocultuur Bij allochtone kinderen komt dit nogal eens voor bij jongens, die een bepaalde positie hebben in het gezin. Ze overdrijven die positie dan in de vorm van extreme assertiviteit. Meestal hebben die kinderen geleerd dat zo’n houding je macht geeft en dat je dus je zin door kunt drijven door die houding aan te nemen. Extreme assertiviteit levert een status op, die past bij het streven naar een positie, waar tegenop wordt gekeken en waardoor je gerespecteerd wordt. Sommige basisschoolkinderen groeien al voor een groot deel op straat op. En daar heerst die cultuur van hiërarchie en afgedwongen respect.


Overdreven respectcultus Sommige kinderen groeien op in een cultuur, waar het niet van respect getuigt als je iemand aankijkt. Nederigheid en terneergeslagen ogen zijn dan blijken van respect.

Als anderen dat niet doen, ziet men dat als een belediging, waar tegen opgetreden moet worden, om de eigen eer te redden.


Het kind mist de juiste woorden

Het lukt het kind niet om in woorden duidelijk te maken dat de ander moet stoppen

 

Overdreven assertieve kinderen begeleiden



Hieronder vind je een aantal tips waarmee jij een kind kunt helpen om op een positieve manier met andere kinderen om te gaan:

Kijk achter het gedrag!

Bedenk eerst waar het gedrag van het kind vandaan zou kunnen komen. Eventueel kun je hier ook met het kind over praten: ‘Hoe denk jij dat het komt dat je iemand gaat slaan?’ en ‘Wat gebeurt er precies waardoor je gaat slaan?’.


Zie het gedrag als een vaardigheid die het kind nog heeft te leren!

Om een kind te helpen op een andere manier te reageren, is het belangrijk om zijn probleem ‘slaan als iemand vervelend doet’ te vertalen naar een vaardigheid.

Benoem rustig naar het kind dat jij graag wilt dat het gaat leren wat het kan doen in plaats van slaan als het iets niet leuk vindt en dat je daarbij wilt helpen.

Doe dkit niet veroordelend. Het kind kan dan het gevoel krijgen dat hij/zij altijd anderen pijn doet, dat hij/zij nou eenmaal zo is. Om het anders te leren doen, kan het hem/haar helpen om te horen dat het een stukje is van hem/haar, net als [noem een positieve kant van het kind, bijvoorbeeld dat hij/zij behulpzaam is] en dat je er iets aan kunt doen. Iets afleren is vaak ook veel moeilijker dan iets nieuws leren. Als je zegt ‘Als je gaat slaan, hoef ik je niet meer te spreken’, keur je het hele kind af en wordt het voor een kind veel moeilijker om anders te reageren. Maak daarom steeds onderscheid tussen zijn/haar persoon en gedrag: ‘Wat je doet, vind ik niet fijn, maar ik blijf altijd houden van je.


Emoties leren herkennen!

Een kind kan leren om het te voelen als hij boos is en iets te doen om zijn boosheid te laten zakken. Gebruik daarbij bijvoorbeeld een emotiethermometer.

Meer hierover lees je in mijn blog Emoties herkennen en benoemen


Investeer in individuele gesprekken!

Investeert in gesprekken met individuele kinderen. Vraag daarin om hun medewerking.

Bij zo'n gesprek dat gesprek zijn geen andere personen aanwezig. En dat betekent, dat kinderen dan ook vaak minder haantjesgedrag vertonen.


Maak een kind bewust!

Maak een kind in het individuele gesprek bewust wat er gebeurt. Wees daarbij niet te streng en niet veroordelend, maar doe een appèl doet op het verantwoordelijkheidsbesef van de kinderen. Vertel hem/haar wat je regelmatig ziet. Daarna laat je het kind vrij reageren op die concrete gedragingen. Herkennen ze een bepaald gedrag? En wat vinden ze ervan?


Bespreek de invloed van het gedrag op anderen!

Neem een concrete gedragsvorm en probeer inzichtelijk te maken wat een kind met zijn/haar gedrag anderen aandoet. Bij dat inzichtelijk maken speel je als leerkracht ook een rol: je mag ook invullen hoe je het zelf beleeft.


Bespreek de voordelen van het anders oplossen!

Bespreek samen welke voordelen het zou hebben als het kind het op een andere manier zou oplossen. Het kind kan zich namelijk machteloos voelen en daarom niet gemotiveerd zijn om het anders te proberen. Het is daarom belangrijk dat het kind ziet wat het hem oplevert, dat geeft hoop. Vraag het kind: ‘Wat zou er fijner gaan als je iets anders leert te doen dan slaan?’. Bekijk ook of het kind kan aangeven wat het nadeel van zijn/haar gedrag is.


Bied alternatieven aan!

Laat het kind zelf alternatieven bedenken voor het pijn doen. Vraag: ‘Wat kun je doen in plaats van slaan als je je zo boos voelt worden? of ‘Hoe kun je nog meer de aandacht van iemand vragen als je met hem wilt spelen?’. Neem hiervoor concrete situaties in de klas en bespreek hoe het kind dan het best kan reageren. Stel: iemand doet iets, dat je niet leuk vindt. Hoe zeg je dat dan op een normale manier, zonder daar meteen boos over te worden?

Maak samen met het kind een lijstje met welk gedrag jullie niet meer willen en wat daarvoor in de plaats komt. Zet twee kolommen op papier en teken met rood wat het kind niet meer wil en met groen wat daarvoor in de plaats komt. Leg uit dat het niet gaat om goed en fout, maar om wat wel helpt en wat niet. Maak het concreet, een term als ‘lief zijn’ is te onduidelijk en niet praktisch genoeg. Als het kind te jong is om zelf alternatieven te bedenken, leg je uit welk gedrag je niet en wel verwacht. Vertel bijvoorbeeld dat je niet wilt dat het kind slaat en wel wilt dat hij/zij naar de juf gaat als er iets gebeurt waar hij boos van wordt.


Oefen het samen!

Ga alle alternatieve gedragingen langs en laat het kind er eentje kiezen welke voor hem het makkelijkst is om te leren. Oefen die gewenste gedragingen ook door dit samen uit te spelen. Knijpt of duwt een kind een ander kind expres als manier om contact te maken, omdat hij/zij niet weet hoe dit anders moet, leer het kind dan om te vragen ‘Wil je met mij spelen?’. Om van een ik-situatie een wij-situatie te maken, is het belangrijk kinderen te leren elkaar te respecteren en te accepteren. Daarbij is het belangrijk, dat kinderen werkzaamheden in tweetallen uitvoeren, om elkaar beter te leren kennen en van daaruit te leren om elkaar beter te accepteren.


Geef extra aandacht aan de positieve momenten!

Waarschijnlijk gaat er best wat aandacht naar de momenten dat het kind een ander kind pijn deed. Het kind kan dan negatief beeld van zichzelf ontwikkelen. Benoem daarom concreet positief gedrag, zodat het kind ook een ander beeld van zichzelf heeft.


Leer kinderen complimentjes aan elkaar te geven!

Leer kinderen ook om iets positiefs over een klasgenoot te vertellen. Stel regelmatig de vraag: “Wie kan er iets leuks over een ander kind in deze groep vertellen?”

Leer kinderen samen delen! Veel problemen hebben ook te maken met overdreven eigendom denken. (“Dit is van mij. En daar mag niemand aan zitten!”) Leg de kinderen uit dat de spullen op school van iedereen zijn. Bedenk situaties, waarbij kinderen bewust moeten delen.

Doe dat door de werkzaamheden zó te organiseren, dat er een minimum aan materialen is: dus maar één schaar of maar één kwast. Bespreek met de kinderen hoe je daarover kunt overleggen. Bespreek met de kinderen ook situaties, waarin je iets aan iemand geeft of iets voor iemand doet. Neem dan concrete situaties, die je in de klas ziet. Bespreek wat er zo leuk is om iets voor iemand te doen. Betrek het ook op de klas: wat kun je in de klas voor elkaar doen?


Beloon positief gedrag!

Laat het kind bedenken hoe jullie het gaan vieren als het kind deze vaardigheid onder de knie heeft. Hoe vaak moet het dan gelukt zijn om anders te reageren dan slaan? Je kunt bij het vieren denken aan: samen iets leuks doen, een cadeautje, iets lekkers eten, etc.

 

De directe benadering


In de voorgaande tips staat de “zachte begeleiding” centraal, die uitgaat van een mentaliteitsverandering. Voor een aantal kinderen is dat echter te soft.

Hun machogedrag is zo’n ik-trek, dat ze dat gedrag niet zomaar kunnen veranderen.

Toch is het belangrijk dat je die kinderen direct begeleidt, omdat zij ervoor kunnen zorgen dat jouw mentaliteitsgerichte begeleiding ook op andere kinderen weinig effect heeft.

Hoe doe je dat?

Herhalen, herhalen...!

Herinner een kind ieder dagdeel eraan hoe je wilt dat het kind zich gedraagt.

Neem dan een bepaalde concrete, ongewenste gedragsvorm. Praat even met het kind, zonder de aanwezigheid van de andere kinderen. Herinner het kind vervolgens eraan welk gewenst gedrag je vraagt. Bij deze aanpak zegt je niet: “Ik wil dit niet meer zien.” , maar: “Als dat gebeurt (en dan noemt je een concrete situatie), dan wil ik dat je je zo en zo gedraagt.”

Prijs gewenst gedrag!

Prijs het kind als het gewenst gedrag vertoont. Doe dat tussentijds. Ga naar het kind toe en zeg dat je het prima vindt hoe het kind in die bepaalde situatie reageerde.

Grijp consequent in!

Daarbij is de regel, dat je maar eenmaal waarschuwt. Zeg tegen het kind: “Ik wil dat je je in dit soort situaties zo gedraagt…” Als het kind daarna wéér het ongewenste gedrag vertoont, dan moet je een sanctie of straf toepassen. Deze consequente benadering is heel belangrijk, omdat die benadering duidelijkheid schept. Als u daar te soepel mee omgaat, blijf je te lang bezig om het ongewenste gedrag te veranderen.

Schakel de ouders in!

Als het kind de regels blijft overtreden, is het aan te bevelen om de ouders in te schakelen. Maak het probleem duidelijk en samen afspraken. Spreek met de ouders af dat je de ontwikkelingen over vier weken opnieuw met hen wilt bespreken.

 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke aanvullingen of suggesties? Laat dan een reactie achter!

 

Bronnen


Apetrotse kinderen. (2016). Mijn kind doet andere kinderen pijn.

Geraadpleegd op 29 juli 2022.


.



.

190 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Kommentare


bottom of page