site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverJuf Angelique

Betrokkenheid

Bijgewerkt op: 15 feb.

Een belangrijke factor bij leren is betrokkenheid en motivatie. Er zijn twee soorten motivatie: extrinsieke en intrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie komt vanuit het kind zelf.

Het stimuleren van de intrinsieke motivatie kan veel positieve gevolgen hebben.

Intrinsiek gemotiveerde kinderen doen het beter op school, ze voelen zich prettiger en meer gewaardeerd. Ondanks dat deze motivatie vanuit kinderen zelf komt, zijn er wel manieren om deze intrinsieke motivatie te stimuleren als leerkracht.

In deze blog vertel ik je er meer over.



Verschillende typen motivatie


Motivatie kom je veelal tegen in twee vormen, namelijk: extrinsieke en intrinsieke motivatie.


Extrinsieke motivatie:

Bij extrinsieke motivatie ben je gemotiveerd om iets te doen, omdat een ander het van je verlangt. Je weet dat er een beloning op je staat te wachten wanneer je het wel doet of juist een straf wanneer je het niet doet. Het kind doet de taak, omdat het moet, niet omdat hij zelf gemotiveerd is om het te willen leren. Dit type motivatie is resultaatgericht en komt meestal voort uit negatieve gevoelens, zoals een beperkt geloof in het eigen kunnen ('dit kan ik niet', 'dit is veel te moeilijk'). Uiteindelijk zal iemand die extrinsiek gemotiveerd is minder plezier beleven aan dat wat hij of zij doet en altijd aansturing nodig hebben om ermee te beginnen. Het vertaalt zich regelmatig naar wat onverschillig of taakontwijkend gedrag. Een kind extrinsiek motiveren met bijvoorbeeld stickers of een beloningssysteem kan soms een prima tijdelijke oplossing zijn, maar is niet de vorm van motivatie die je graag wil bereiken met een kind.


Intrinsieke motivatie:

Intrinsieke motivatie daarentegen is motivatie vanuit jezelf. De drang om te leren komt dan van binnenuit en het leren verloopt als het ware spelenderwijs.

Bij intrinsieke motivatie ziet een kind zelf de meerwaarde in van datgene wat hij/zij gaat doen. Een intrinsiek gemotiveerde kleuter laat een geïnteresseerde, enthousiaste en actieve houding zien. Deze kinderen zijn leergericht. Intrinsieke motivatie gaat gepaard met positieve gevoelens, omdat een kleuter het nut ervaart ('als ik oplet, dan kan ik het straks zelf') of omdat de taak past bij zijn waarden ('iemand helpen met zijn veters strikken is fijn')


Het maakt voor de uitvoering van een taak heel wat uit of een kind intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd is. Intrinsieke motivatie is belangrijk omdat het kind zelf verantwoordelijkheid neemt, een growth mindset heeft en zelf de wil heeft zijn werk af te ronden.

Hiermee kan ook de werkmotivatie en het welbevinden van het kind verhoogd worden.

De rol van de leerkracht verschuift hierbij van leider naar begeleider.

 

Hersenverbindingen en intrinsieke motivatie


Ons brein bestaat uit verschillende soorten cellen, zogenaamde grijze en witte stof.

De grijze stof bevindt zich aan de buitenkant van onze hersenen en zorgt voor het verwerken van bijvoorbeeld pijn, emoties, kleur en geluid.

De witte stof daarentegen bevindt zich vooral tussen deze hersengebieden.

De witte stof zorgt voor verbinding en informatieoverdracht tussen verschillende gebieden. Hoe meer van deze verbindingen in de hersenen tussen verschillende gebieden zijn gelegd, hoe sneller en efficiënter het brein werkt.


De verbindingen in de hersenen worden ongeveer tot en met het vijfentwintigste levensjaar aangelegd. Dit gebeurt door doorbloeding.

Hoe meer doorbloeding, hoe meer verbindingen er worden gelegd. Deze doorbloeding komt op gang door je hersenen veel te gebruiken. Dus door te leren rekenen, te lezen, samen te werken, te schrijven en ook door genoeg te bewegen.

Een interessant onderzoek toont aan dat lezen de verbindingen tussen bepaalde hersengebieden versterkt (in een boek of in een krant bijvoorbeeld) en dat passieve schermtijd dezelfde verbindingen verzwakt (door een telefoon scrollen bijvoorbeeld).

Het brein moet dus moeite doen om fit te blijven en efficiënt te denken en te handelen.


Tot slot is er nog een ander actueel interessant onderzoek naar een verbinding tussen twee gebieden aan de voorkant van het brein. Deze verbindingsbaan zorgt voor de intrinsieke motivatie en initiatieven nemen. Door elke dag iets nieuws te doen wordt deze baan versterkt. Dus door moeite te doen voor iets en door uitdagende dingen te doen wordt de doorbloeding in deze baan vergroot. Dit zorgt voor het gevoel dat je ergens zin in hebt.

 

Basisbehoeften


Of er bij een kleuter meer sprake is van extrinsieke of intrinsieke of weinig/geen motivatie hangt nauw samen met de mate waarin je tegemoet komt aan de drie aangeboren basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie.


1. Relatie:

Deze basisbehoefte houdt in dat je je gezien en gehoord voelt (ik hoor erbij).

Kinderen hebben behoefte aan relatie, zowel met de leerkracht als met klasgenoten.

Aandacht is het meest belangrijke voor elk kind. Zo belangrijk, dat veel kinderen zelfs blij zijn met negatieve aandacht. Ze willen het gevoel hebben erbij te horen, geaccepteerd te worden en zich veilig te voelen. Deze wens naar verbondenheid brengt een verantwoordelijkheid met zich mee, namelijk dat kinderen en leerkracht samen zorgen voor een goede sfeer. Leerkrachten hebben veel invloed op de relaties en op de sfeer. Luisteren, vertrouwen bieden, ondersteuning bieden, het goede voorbeeld zijn, zorgen voor uitdaging en optreden als het echt nodig is zijn belangrijke pedagogische voorwaarden om te zorgen voor een goede sfeer van verbondenheid. Je kunt als leerkracht aan deze behoefte voldoen door bijv. begrip te tonen ('Ik vind het soms ook moeilijk om ...') en kinderen elkaar te laten helpen. Houd daarom veel individuele gesprekjes, geef veel complimenten en stimuleer de kinderen om elkaar ook complimenten te geven. Weerzin is niet op te lossen met extra controle of straf. Deze middelen werken misschien tijdelijk, maar meestal helemaal niet of zelfs averechts, waardoor een kind zelfs gedragsproblemen kan gaan laten zien.

Geef ongemotiveerde kinderen ook niet onverwachts een beurt om te voorkomen dat het voelt alsof ze voor de hele groep kinderen afgaan. Vertel daar waar mogelijk is van tevoren als wat je gaat vragen en wanneer je dat gaat doen. Overleg daarover met het kind en zorg er op die manier voor dat het een succeservaring wordt waarbij je complimenten ten overstaan van de hele klas kan geven.


2. Competentie:

Deze basisbehoefte gaat over het geloof in je eigen kunnen (ik kan het).

De behoefte aan competentie sluit aan bij de wens ‘iets te kunnen’ en ergens goed in te zijn. Daarom is het noodzakelijk dat onderwijs is afgestemd op de mogelijkheden en behoeften van kinderen, waarbij een uitdagende omgeving belangrijk is.

Het gevoel van competentie kan versterkt worden door reële verwachtingen te stellen, vertrouwen uit te spreken, complimenten te geven ('Ik zie dat je er steeds beter in wordt') en kinderen de ruimte te geven haalbare resultaten te boeken. Ergens moeite voor doen is leuk, zolang je er maar waardering voor krijgt. Als leren moeilijk is en de resultaten onvoldoende zijn, dan wordt de motivatie natuurlijk ook minder.

Succeservaringen mogen opdoen en complimenten krijgen zijn erg belangrijk om gemotiveerd te blijven. Zoek naar de kwaliteiten van een kind en probeer die te benutten en te benadrukken. Succeservaringen smaken naar meer! De leerkracht moet daarbij beschikbaar zijn voor hulp en ondersteuning. Beloningen werken daarbij slechts tijdelijk.

Er zal bovendien een steeds grotere beloning nodig zijn om het kind over te halen om aan het werk te gaan. De kunst is zoveel mogelijk aan te sluiten bij het kind.

Wat helpt hem of haar wel om het werk te kunnen maken?


3. Autonomie:

Deze basisbehoefte gaat over het het gevoel eigen keuzes te kunnen maken en zelf invloed te hebben op je eigen leerproces (ik mag iets). Autonomie gaat over het gevoel onafhankelijk te willen zijn. Voor de leerkracht is het daarom van belang de eigenheid van het kind te respecteren en hem/haar veiligheid, ruimte, begeleiding en ondersteuning te bieden. Geef het kind bijv. ruimte in tijd ('Wanneer wil jij in de huishoek?') of samenwerking (bijv. 'Wil jij samen of alleen opruimen?'). Afwisseling kan de weerzin ook doorbreken in weer zin.


Besteed dus aandacht aan deze deze drie basisbehoeften. Het vergroot de de kans op inzet, welbevinden en plezier. Leer een kind daarnaast de meerwaarde inzien van dat wat hij of zij leert en leer hem of haar bovenal ook trots te zijn op dat wat ermee bereikt kan worden. Kortom richt je op intrinsieke motivatie!

 

Intrinsieke motivatie en ontwikkeling


Het begrip "betrokkenheid"is afkomstig uit het Ervaringsgericht onderwijs van F. Laevers.

Om tot ontwikkeling te komen moeten kinderen betrokken zijn en moet je de intrinsieke motivatie van kleuters aanspreken. Betrokkenheid is niet hetzelfde als het welbevinden van een kind. Welbevinden is lastig objectief te meten. Kinderen passen zich namelijk snel aan aan hun omgeving en daardoor kan het lijken dat hun welbevinden groot is (maar niet intrinsiek). Betrokkenheid zegt dus meer over zowel het welbevinden van een kind als zijn of haar ontwikkeling.


Ieder kind bezit het vermogen om ergens hoog betrokken mee aan de slag te gaan.

Ieder mens kan hoog betrokken zijn, ongeacht zijn/haar leeftijd of IQ.

Wanneer je daar als leerkracht op kunt aansluiten, vergemakkelijk je het leren voor een kind.

In betrokken activiteiten geven kinderen het beste van zichzelf.


Betrokkenheid is meer dan alleen maar leuk bezig zijn. Het kind moet zijn activiteit ook emotioneel doorleven. Betrokkenheid komt ook alleen voor in het smalle gebied tussen iets al kunnen en nog net niet kunnen. De activiteit moet dus niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk zijn. Dit noem je de zone van de naaste ontwikkeling. Kinderen willen graag voorspelbaarheid, maar vanuit deze voorspelbaarheid ook nieuwe dingen leren.

Alleen voorspelbaarheid maakt het brein lui en inactief. Om tot ontwikkeling te komen moet er dus een goede balans zijn tussen inspanning en ontspanning. Kinderen ontwikkelen vanuit hun comfortzone in kleine stapjes. Dat zal heus niet de hele dag bij alle activiteiten te verwezenlijken zijn, maar moet wel het leidende principe zijn in jouw aanpak.

Betrokkenheid slaat niet op de inhoud van de activiteit, maar op de kwaliteit ervan.

Bij het observeren van betrokkenheid kijk je dus niet zozeer naar welk materiaal een kind gebruikt of wat het resultaat van de activiteit is, maar naar het bezig zijn van het kind.


Hoge betrokkenheid kenmerkt zich door een aantal aspecten, zoals

  • Een hoge concentratie, waarbij het kind alles om zich heen vergeet en opgaat in zijn spel of taak.

  • Een sterke intrinsieke motivatie waarbij het kind veel energie in zijn werk stopt en uit zichzelf gedreven is om de activiteit uit te voeren en iets onder de knie te krijgen. Er wordt meer dan routinematig gehandeld.

  • Openstaan voor de omgeving en wat deze hem te bieden heeft.

  • Intense mentale activiteit.

  • Voldoening die voortvloeit uit de onbedwingbare drang om dingen te onderzoeken en ondervinden

  • De grenzen van het eigen kunnen verkennen en zichzelf uitdagen.

  • Met 1 ding tegelijk bezig zijn.


Om de mate waarin kinderen betrokken met iets bezig zijn van elkaar te kunnen onderscheiden heeft Ferre Laevers de Leuvense schaal van betrokkenheid als indicator voor ontwikkeling ontwikkeld. Hij stelt dat wanneer kinderen hoog betrokken zijn er ook fundamentele ontwikkeling plaatsvindt.

Om de mate van betrokkenheid te kunnen onderscheiden heeft hij vijf schaalwaarden ontwikkeld, ieder voorzien van concrete gedrag. Schaal 1 beschrijft het minst betrokken gedrag. Schaal 5 beschrijft het hoogt betrokken gedrag. Wanneer een kleuter een schaalwaarde van 3,5 of hoger dan is er sprake van de zone van de naaste ontwikkeling en is dat voldoende om in ontwikkeling te zijn. Bij zone 1, 2 en 3 zijn kinderen gewoon lekker of routinematig bezig.


De Leuvense betrokkenheidsschaal helpt je de vraag te beantwoorden: Wordt hier wel geleerd? Mocht je twijfelen aan de opbrengsten van het spel, onthoud dan dat je dit terugziet in de intensiteit en betrokkenheid tijdens het spelen. Kinderen die intens betrokken aan het spelen zijn, zijn namelijk altijd aan het leren. Wanneer kinderen cognitief te weinig worden uitgedaagd dan zie je dit terug in lage scores op hun betrokkenheid.

Wanneer je dus in staat bent om de betrokkenheid van kinderen tijdens spel te beoordelen, dan kun je het onderscheid maken tussen kinderen die gewoon lekker bezig zijn en kinderen die zich ontwikkelen. Wanneer je tijdens een doelgerichte activiteit een lage betrokkenheid ziet, heeft deze dus ook weinig waarde voor jouw observatie. Laat daarom iedere observatie van kennis- en of vaardigheidsdoelen samengaan met de observatie van betrokkenheid.


Betrokkenheid is overigens een golvende beweging en wisselt ook gedurende de dag.

Om zeker te weten dat jouw observaties betreffende betrokkenheid valide zijn, zul je een kind dus diverse keren moeten observeren.

Het is voor leerkrachten dus niet alleen zaak te leren zien of een kind betrokken is en in welke mate, maar ook tijdens verschillende momenten. Houd daarnaast in de gaten dat een kleuter van 5-6 jaar gemiddeld maar 8 minuten hoog betrokken kan zijn.


Naast dat je de betrokkenheid kan observeren op kindniveau, kan dat overigens ook op groepsniveau. Als de groep grotendeels of als geheel minder betrokken is, dan vraagt dat om direct ingrijpen, omdat weinig betrokkenheid dus niet leidt tot leren.

Daarnaast kun je betrokkenheid ook per hoek, materiaal of activiteit observeren.

Dit observeren doe je niet alleen om de betrokkenheid te scoren, maar ook om vervolgens individuele en groepskeuzes te maken, gebaseerd op die betrokkenheid.

Vraag jezelf bijvoorbeeld af waarom jonge kinderen in een kring zouden moeten beginnen en wat er bijvoorbeeld nodig is om weer meer betrokkenheid te krijgen in je huishoek.


 

Motivatieproblemen


Sommige kinderen hebben weinig motivatie om te leren. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Het is van belang om erachter te komen wat de oorzaak is van een passieve houding van het kind. Motivatieproblemen kunnen verschillende oorzaken hebben:

  • In veel gevallen spelen leerproblemen een rol. Doordat de kleuter met leerproblemen te weinig succeservaringen opdoet, verdwijnt de motivatie om te leren.

  • Niet zelden krijgen kinderen met leerproblemen veel extra goed bedoelde hulp, maar deze kan ook tot een overbelasting van de leerling leiden, hetgeen dan passiviteit en motivatieproblemen tot gevolg kan hebben.

  • Ook faalangst kan ertoe leiden, dat een kind niet meer aan het werk te krijgen is.

  • Soms is het werk juist te weinig uitdagend, waardoor een kind ook afhaakt.

  • Emotionele problemen kunnen er ook voor zorgen dat een kind niet meer gemotiveerd is om aan het werk te gaan. Soms is er in het gezin iets aan de hand. Er kunnen bijvoorbeeld problemen zijn op het werk van een ouder, of dreigende werkloosheid kan een rol spelen. Ook problemen binnen de relatie tussen de ouders kunnen van invloed zijn. Echtscheidingsproblemen hebben een grote impact op kinderen. Verdriet en rouw kunnen eveneens voor verminderde motivatie zorgen. Wanneer een dierbare is overleden (daaronder valt ook het verlies van huisdieren) of uit de directe omgeving is vertrokken (verhuizing van vriendje of vriendinnetje), kan het kind uit zijn doen raken. Sommige kinderen raken depressief en voelen zich te ongelukkig om zich te kunnen inspannen.

  • Ook de houding van ouders ten opzichte van school en leren kan de oorzaak zijn, dat een kind zich, ondanks de aansporingen van de leerkracht, niet tot werken laat brengen. Niet alle kinderen zijn eraan gewend dat ze aan bepaalde eisen moeten voldoen. Hun ouders vinden hen “nog zo jong” of zijn van mening dat ze “nog lang genoeg moeten leren”. Als ouders geen waardering hebben voor schoolgaan en de prestaties van hun kind, werkt dit (op den duur) ook demotiverend voor het kind.

  • Er kan ook sprake zijn van een ontwikkelingsvoorsprong. Veel kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong hebben een sterke behoefte aan autonomie en zijn kritisch in hun denken. Daarnaast hebben ze vaak een hekel aan herhaling. Als deze kinderen een activiteit niet leuk vinden én er de zin niet van inzien, dan zetten ze al hun creativiteit en doorzettingsvermogen in om de taak niet te hoeven uitvoeren. Ze nemen vaak niet zomaar iets aan van een volwassene en blijven vaak doorvragen naar het waarom, totdat ze tevreden zijn met het antwoord.


Zelf kun je al een aantal zaken signaleren:

  • Gaat het om één bepaald vak of is het een algemene houding?

  • Hoe zijn de resultaten van de leerling?

  • Was is er over de gezinssituatie bekend?

Zet de informatie over deze punten, samen met uw eigen aanvullingen (in steekwoorden), op papier. Knoop daarna een gesprekje aan met de leerling.


Soms kiezen kinderen steeds dezelfde activiteit en spelen ze bijvoorbeeld steeds vol overgave met de blokken, waarbij ze steeds hetzelfde spel herhalen.

Hierbij zou je kunnen spreken van betrokkenheid zonder dat er sprake is van een evolutie in het spel. Hier kan angst om iets nieuws te proberen aan ten grondslag liggen. Werken aan bevrijdingsprocessen, zoals samen met de leerkracht iets nieuws uitproberen kan dan het begin van de oplossing zijn.

 

In gesprek met ongemotiveerde kinderen


Algemene tips

Zorg ervoor dat je in een gesprek met het kind dicht bij het eigenlijke probleem blijft en accepteer de visie van het kind. Begin zo mogelijk met één kleine, haalbare stap en heb oog voor de pogingen van het kind, al lukt het niet meteen.

Complimenteer met gerichte feedback!


Voorafgaand aan het gesprek

Houd het gespreksdoel goed voor ogen: een oplossing zoeken voor het probleem van het kind. Preken of inpraten op het kind horen daar niet bij. Bedenk, dat een minimale oplossing vanuit het kind veel effectiever werkt dan een ultieme oplossing, bedacht door de leerkracht. Maak vooral ook duidelijk dat het zeker geen strafmaatregel betreft!


Introductie

Leg aan het kind uit waarover jij je zorgen maakt en dat je in onderling overleg wilt nagaan wat je als leerkracht voor het kind kunt doen om leren weer leuk te maken. Daarvoor heb je wel informatie nodig en daarom ga je wat vragen stellen, om te kijken wat er wel goed gaat en wat niet zo goed. Zeg ook dat het gesprek vertrouwelijk is, dat je het kind van tevoren zult meedelen of en wat je aan anderen gaat doorvertellen. (Het is belangrijk, dat het kind weet dat jij dingen geheim zult houden, tenzij de veiligheid van het kind in het geding is.)


Vragen die u kunt stellen

Om de situatie duidelijker te krijgen kun je diverse vragen stellen, zoals:

  • Hoe vind je dat het met je gaat? Wanneer het kind aangeeft dat het niet goed zo gaat, vraag je erover door: hoe zou dat komen, denk je? Soms geeft het kind nauwelijks antwoord. Reageer dan door een belangrijk woord uit dat korte antwoord te herhalen. Meestal reageert het kind daarop door meer informatie te geven. Wees daarbij niet bang voor stiltes: geef de tijd om na te denken. Ook kun je proberen het probleem wat te specificeren: kan het zijn dat je je verdrietig voelt? Kan het zijn dat je je anders voelt dan andere kinderen? Kan het zijn dat je je verveelt? Kan het zijn dat je geen fouten wilt maken? Als bevestigend geantwoord wordt, kun je ook hier weer meer reacties uitlokken door een of meer woorden uit het antwoord te herhalen (“Je voelt je verdrietig”). Vraag wat er moet gebeuren om dit te verbeteren.

  • Hoe leuk vind je school?

  • Hoe leuk heb je het in de klas met de kinderen?

  • Heb je wel eens problemen met andere kinderen? (Met wie? Hoe komt dat, denk je? Hoeveel zorgen maak je je daarover?)

  • Wat vind je leuk om met andere kinderen te doen? En wat vind je niet leuk om met anderen samen te doen? Hoe komt dat, denk je?

  • Wat vind je leuk om op school te doen? Waarom is dat leuk?

  • Wat vind je niet leuk om te doen? Hoe komt dat, denk je?

  • Wanneer zou het voor jou leuker/beter zijn? Wat kan ik/kunnen we samen doen om dat voor jou beter te maken?

  • Op welke manieren kan ik je (beter) helpen?

  • Hoe heb je het thuis?

  • Wat vind je thuis leuk of fijn gaan?

  • Wat vind je niet zo leuk? Waar zou dat door komen, denk je? Wat moet er gebeuren om dat te verbeteren?

Afspraken maken

Vat de uitspraken van het kind samen: ” Ik begrijp, dat je … en dat ik je beter kan helpen door …” Geef aan, hoe en wanneer je dat gaat realiseren. Wees zo duidelijk mogelijk.

Vraag of je het kind goed begrepen hebt en hoe het over de afspraken denkt.

Pas ze zo nodig aan: het gaat erom dat je de oplossingen zoveel mogelijk op het kind afstemt! Neem de afspraken serieus, door ze bv. samen te ondertekenen en mee naar huis te geven. Spreek ook een dag af, waarop jullie de afspraken gaan evalueren. En het belangrijkst natuurlijk: kom jouw afspraken ook na. Wanneer zich tussentijds problemen voordoen, ga je weer in gesprek met het kind om desgewenst de afspraken aan te passen. Ga ook daar weer serieus mee om.

 

Weerzin ombuigen naar weer zin


Als je de vermoedelijke, meest waarschijnlijke oorzaak voor de passieve werkhouding van het kind hebt vastgesteld, kun je maatregelen nemen om de situatie te verbeteren.

De volgende maatregelen kunnen helpend zijn wanneer een kind gedemotiveerd is:


Erken problemen!

Erkenning van de problemen is voor kinderen erg belangrijk! Vaak lost dit al een deel van het probleem op. Dit kun je extra zichtbaar laten maken door de kinderen regelmatig feedback te laten geven. Soms kan dat ook klassikaal. Zo kunnen ze met een smiley aangeven of ze de les moeilijk, makkelijk of neutraal vonden.

Voor individuele problematiek kun je een blad maken waarop elke dag met een smiley aangegeven kan worden, hoe het kind zich voelde. Laat andere kinderen regelmatig vertellen (en doe dat zelf ook), hoe ze met moeilijkheden omgaan. Moeilijkheden zullen de kinderen altijd blijven tegenkomen. Zaak is het, hoe je daarmee omgaat! Rolmodellen zijn hierbij heel belangrijk.


Aandacht voor het individu

Aandacht is het meest belangrijk voor elk kind. Zó belangrijk, dat kinderen zelfs blij zijn met negatieve aandacht! Voor kinderen met leerproblemen is het heel belangrijk om dingen te vinden waar ze goed in zijn, buiten het leren om.

Dat kunnen zijn: karaktereigenschappen, sportactiviteiten of hobby’s.

Een aantal mogelijkheden om aandacht aan het individuele kind te schenken, zijn:

  • Leerling van de week: Stel één leerling centraal en laat de andere kinderen complimenten geven. Vanzelfsprekend krijgt de leerling ook een mooi compliment van jou! Schrijf de complimenten op en geef dit complimentenblad mee naar huis.

  • Individuele gesprekjes: In deze gesprekjes kun je bijvoorbeeld praten over het leren, huisdieren, hobby’s of sportactiviteiten.


Gedeelde smart is halve smart

Wanneer een kind emotionele problemen heeft kan een gesprek met het kind al veel helderheid verschaffen over de oorzaak van de schoolproblemen. Neem het kind daarbij serieus, al lijkt het probleem voor jou misschien onbeduidend! Reageer elke dag even kort naar het kind en maak een opmerking als: “Kun je het redden?”, “Ik vind dat je het vandaag prima deed!” “Je ziet er vandaag vrolijker uit, klopt dat?” Een kringgesprek kan ook een mooie gelegenheid zijn om het kind te laten merken dat het niet alleen staat in zijn problematiek. Betrek het betreffende kind niet nadrukkelijk in het gesprek, maar laat vooral andere kinderen hun eigen oplossingen vertellen!


Betrek zoveel mogelijk kinderen actief bij de les!

Het werkt motiverend voor leerlingen om actief bij de les betrokken te zijn. Geef elke leerling bijvoorbeeld twee kaartjes: één kaartje met “ja” erop en één kaartje met “nee” erop. Stel vragen over de vorige les en vraag de kinderen hierop met ja of nee te antwoorden, door het bijpassende kaartje omhoog te houden. Let daarbij vooral op de leerlingen, die bekend zijn om hun weerzin. Complimenteer die leerlingen, zodra je een goed antwoord van ze ziet. Ook een mooi compliment is bijvoorbeeld: “Sem, ik zag dat jij steeds je kaartje omhooghield, zonder eerst bij anderen te kijken welk kaartje zij omhooghielden. Het waren écht je eigen antwoorden. Goed, hoor!”

Kaartjes, met daarop de nummers 1, 2 en 3, zijn handig bij meerkeuzevragen. (“Welk antwoord denk jij dat goed is: 1, 2 of 3?” “Welke oplossing zou jij voor dit probleem gekozen hebben?”). Tijdens het voorlezen of tijdens begrijpend lezen kun je ook smileys gebruiken. (“Hoe denk je dat Jan zich nu voelt?” “Wat vind je van dit idee (of van deze oplossing)?” “Wat vind je van het voornemen van deze persoon?”)

Deze werkwijze betrekt alle leerlingen bij de activiteit, maar is niet bedreigend.

Bovendien kun je ook positieve feedback geven op de manier waarop wordt meegedaan.


Maak het voorspelbaar!

Geef ongemotiveerde leerlingen niet onverwachts een beurt. Voorkom dat ze voor de hele klas “afgaan”! Vertel de leerling zo mogelijk van tevoren wat je gaat vragen en wanneer u dat gaat doen. Overleg daarover met het kind. Zorg ervoor dat het een succeservaring wordt en geef complimenten ten overstaan van de hele klas!

Ook kun je er natuurlijk voor zorgen, dat je de leerling vragen stelt, waarvan je weet dat die goed beantwoord zullen worden. Pas daarbij wel op dat het geen flauwe of kinderachtige vragen zijn, waardoor de leerling gezichtsverlies lijdt.

Het gaat erom dat het kind kan reageren met een goed antwoord!


Leg het belang uit!

Je kunt activiteiten aanpassen, maar ook het belang ervan uitleggen.

Dit hoort bij top-down onderwijs. Je laat het totaalplaatje zien, zodat een kind snapt welke onderliggende kennis en vaardigheden geleerd moeten worden om daar te komen.

Dan kan het kind ook begrijpen waarom het nuttig is om bepaalde kennis op te doen of een vaardigheid te oefenen.


Maak verwachtingen duidelijk!

Kinderen die niet aan het werk durven omdat ze bang zijn fouten te maken, kun je helpen door van tevoren aan te geven welke criteria er gelden. (“Je hebt het goed gedaan als je er … goed hebt.”) Het is voor deze kinderen fijn, als ze weten wat er van hen verwacht wordt. Leg vooral de nadruk op het proces en niet op het product. Dat kan bv. door cijfers (of stickers!) te geven voor “goed je best doen” en niet de resultaten te beoordelen.

Ook helpt het al een beetje, wanneer je aan de groep uitlegt wat faalangst is en wanneer je dat bv. zelf hebt (gehad). De kinderen vinden het vaak geruststellend, als ze weten dat dit vervelende probleem een bekend probleem is, met zelfs een speciale naam ervoor. Klasgenootjes herkennen deze problemen ook vaak en kunnen suggesties doen om ermee om te gaan.


Structureer het werk Geef het kind een geheugensteuntje op papier: hoe leer je …? (Of: hoe maak je …?)

Dat kan door middel van een uitgewerkt voorbeeld óf door het eerst voor te doen.

Soms kan er, met behulp van pictogrammen, een stappenplan gemaakt worden, waardoor de volgorde duidelijk wordt. Bij ingewikkeldere zaken (zoals knutselen) helpt een fotoreeks, om tot het eindresultaat te komen.

Andere mogelijkheden:

  • Laat het kind voor elke stap die klaar is een sticker opplakken of een fiche neerleggen.

  • Dek een gedeelte van het werk af


Bied uitdaging!

Voor sommige kinderen is het werk, of een bepaald vakgebied, te makkelijk. Geef deze kinderen voldoende uitdaging door ze het werk te laten uitdiepen. De bevindingen kunnen ze daarna aan de groep presenteren. Probeer deze kinderen niet in hun eentje, maar in een groepje te laten werken. Niemand is immers graag een uitzondering!


Zorg voor afwisseling!

Afwisseling kan de weerzin doorbreken. Laat het kind kort werken en bied opdrachten op verschillende manieren en met verschillende materialen aan.


Laat het kind succeservaringen opdoen!

Ergens moeite voor doen is leuk, zolang we er maar waardering voor krijgen!

Maar als leren moeilijk is en de resultaten onvoldoende zijn, dan wordt de motivatie om te werken natuurlijk steeds minder. Om weerzin om te buigen naar “weer zin” moeten we het kind dus succeservaringen op laten doen. Dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan, want de weerzin komt het meest voor bij zwakke leerlingen. Succeservaringen zijn moeilijk te vinden en complimenten moeilijk te geven. Toch zijn er wel wat mogelijkheden om hiermee aan de slag te gaan, zoals haalbare doelen stellen. Vraag aan het kind hoeveel werk het in een bepaalde tijd kan leren of maken. Pas op voor al te optimistische inschattingen!

Overleg dan tactisch of dit wel een haalbaar doel is en stel het naar beneden bij.

Het is de bedoeling dat de leerling de zelf aangegeven hoeveelheid werk makkelijk binnen de afgesproken tijd kan leren of maken en hiervoor gecomplimenteerd kan worden!

De succeservaring geeft moed. En de volgende keer kan de hoeveelheid werk een klein beetje opgetrokken worden. Succes moet wél gegarandeerd blijven!

Geef een inhoudelijk compliment. (Bijvoorbeeld: “Ik vind het knap dat je ook écht kon leren wat je zelf hebt aangegeven!”) Als je de resultaten vastlegt is het extra goed zichtbaar, dat het kind het doel heeft gehaald. Bovendien motiveert het om de volgende keer weer iets meer te maken. Een sticker bij elke geslaagde poging hoort er natuurlijk bij. En aan het eind van de week kan het prachtige resultaat als compliment mee naar huis gegeven worden!


Beloon! Geef het kind ook een beloning, als het de tijd goed gebruikt. Bijvoorbeeld door het kind aan zijn/haar hobby te laten werken of naar zijn/haar favoriete muziek te laten luisteren.

Zo ervaart het kind dat doorwerken zin heeft én beloond wordt.


Laat een kind zelf evalueren!

Bij gedemotiveerde leerlingen is het heel confronterend als anderen het gemaakte werk beoordelen. Laat het kind zijn werk daarom zélf evalueren:

Laat het kind bijvoorbeeld met een gezichtje (smiley) aangeven of hij/zij het werk leuk, niet leuk of neutraal vond. Met een smiley kun je ook laten aangeven of de leerling het werk makkelijk, moeilijk of neutraal vond. Verder kun je evalueren rondom:

  • Of de leerling heel erg, niet of neutraal zijn/haar best heeft gedaan op het werk.

  • Of de leerling het werk mooi, slordig of neutraal heeft uitgevoerd.

  • Of de leerling de opdracht goed of fout heeft uitgevoerd.

Het mooie van de smileys is dat je niet alleen het werk kunt beoordelen, maar dat je de leerling zeker ook kunt complimenteren over de eigen reflectie. (Bijvoorbeeld: “Ik vind het heel eerlijk van je dat je aangeeft dat je niet zo erg je best hebt gedaan op dit lesje. Ik heb ook wel eens geen zin. Als je de volgende keer meer zin hebt en daardoor meer je best doet, dan weet ik zeker dat het er weer goed uitziet.”)


Zoek naar compensaties!

Kinderen met leerproblemen hebben zeker kwaliteiten.

Probeer die te benutten en te benadrukken!


Neem ouders mee!

Probeer ouders die te weinig eisen aan hun kind stellen met kleine stappen te bewegen om meer van hun kind te vragen. Dat kan bijvoorbeeld door samen met hen een handelingsplan op te stellen. Afhankelijk van het probleem kan daarin ook de thuissituatie worden meegenomen, waarin het kind ook verantwoordelijk wordt voor kleine, passende taken, bv. de verzorging van huisdieren of de tafel dekken en/of afruimen.

Wanneer ouders duidelijk niet achter schoolgaan staan, zal je het zonder hun steun moeten doen. Probeer zelf een goede band met het kind op te bouwen. Ga in op zijn of haar belevingswereld buiten de school. Zoek aanknopingspunten bij sport of hobby.

Accepteer dat de school voor dit kind niet belangrijk is. Zet in op de relatie met het kind. Wanneer het kind de leerkracht waardeert en respecteert, zal het bereid zijn om die een plezier te doen. Daaraan kan het kind de leermotivatie ontlenen.


Suggesties genoeg… Maar helaas: wondermiddelen bestaan niet.

Jouw eigen inventiviteit als leerkracht en jouw betrokkenheid bij het betreffende kind zijn de enige sleutels om het probleem op te lossen! Bedenk daarbij wel dat weerzin niet op te lossen is met extra controle of straf. Zulke middelen helpen tijdelijk. En meestal zelfs helemaal niet. Of ze werken averechts, waardoor het kind uit wraak gedragsproblemen gaat vertonen. Beloningen werken ook maar tijdelijk. Bovendien is er een steeds grotere beloning nodig om het kind over te halen aan het werk te gaan. De kunst is om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het kind. Wat helpt hem/haar om het werk wél te kunnen leren of maken?

Succeservaringen smaken naar meer! Van aandacht krijgt een kind nooit genoeg.

 

Op zoek naar meer?


Kijk dan eens op de volgende websites:


Hoe stimuleer jij de intrinsieke motivatie van kleuters?

Inspireer jouw collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!

.



.

2.034 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Kommentare


bottom of page