Spreken is een hele kunst. Alle spiertjes in het mondgebied moeten nauwkeurig met elkaar samenwerken om goed verstaanbaar te spreken.
Kinderen leren in hun eigen tempo alle klanken die nodig zijn bij het spreken.
Op vijfjarige leeftijd hebben de meeste kinderen alle klanken onder de knie.
In deze blog vertel ik je waar je bij kleuters op kunt letten op het gebied van spraak.
De stem
Je stem zijn de spieren in je keel waar je geluid mee maakt.
Wanneer je spreekt, heb je je ademhaling en je stembanden nodig.
Je stem houdt niet van schreeuwen, kuchen, hoesten, droge lucht, stof en praten in een lawaaierige omgeving. Je stem houdt wel van neuriën, rust, rechtop zitten, inademen door je neus en een slokje water.
Problemen die je hierbij kunt signaleren zijn:
De ademhaling is hoorbaar of hoog (de schouders bewegen mee);
De stem is hees, schor, opvallend luid, zacht of valt weg.
Spraak en mondmotoriek
Om goed en verstaanbaar te kunnen spreken, moeten alle spiertjes in het mondgebied nauwkeurig met elkaar samenwerken. De meeste kinderen hebben op vijfjarige leeftijd alle klanken onder de knie. Bij sommige kinderen gaat dit niet vanzelf.
Circa 10 procent van alle kinderen in het basisonderwijs heeft een probleem op het gebied van spraak, taal, gehoor, stem en/of communicatie. Dat is best veel dus.
Problemen, die je hierbij kunt signaleren zijn bijvoorbeeld:
Veel open mond gedrag en een slappe manier van spreken
Moeite om het kind te verstaan
Slissen of lispelen (de /s/ wordt vervormd uitgesproken);
Het kind praat alsof het altijd verkouden is;
Het kind spreekt opvallend niet-vloeiend.
Een kind vervangt bepaalde klanken door andere klanken. De "r" wordt dan bijvoorbeeld een "l", beginklanken worden steeds door een "t" vervangen of in combinaties van medeklinkers, wordt steeds maar een medeklinker uitgesproken. "Stop" wordt dan bijvoorbeeld "top".
Een articulatiestoornis
Een kind met een articulatiestoornis kan een of meerdere spraakklanken niet of niet goed uitspreken, op een leeftijd dat een juiste uitspraak wel verwacht mag worden.
Er zijn twee soorten articulatiestoornissen.
De eerste is een fonetische articulatiestoornis.
Hierbij kan een kind een bepaalde klank niet goed maken. Bijvoorbeeld de 'r' of de 's'.
Er gaat dan iets mis in het regelen van de bewegingen van de articulatieorganen, zoals de tong, lippen en kaak of er is een stoornis in een van deze organen.
Een fonetische articulatiestoornis kan ook ontstaan door:
1. Slechthorendheid
2. Onvoldoende controle over de articulatiespieren, door bijvoorbeeld een neurologische stoornis als aangeboren spasticiteit.
3. Een slappe mondmotoriek. Vaak zie je bij kinderen met een slappe mondmotoriek ook problemen met het juist uitspreken van de “s”. Dit noem je slissen of lispelen.
4. Een schisis, in de volksmond ook wel hazenlip genoemd. Deze kinderen hebben bij hun geboorte een opening in lip, kaak en/of gehemelte. Vaak is ook de aansturing van deze spraakorganen verstoord, wat het juist uitspreken van bepaalde klanken erg moeilijk kan maken. Voor het maken van een klank als de “p” moet je bijvoorbeeld je lippen goed kunnen sluiten, maar ook de keel goed kunnen afsluiten met je zachte gehemelte. Bij veel kinderen met een schisis is het zachte gehemelte te kort of kan dit niet goed worden bewogen, waardoor de lucht bij hen deels door de neus ontsnapt. Dit kan grote gevolgen hebben voor de verstaanbaarheid.
De tweede soort is een fonologische articulatiestoornis.
Hierbij kan een kind een klank los wél maken, maar heeft het moeite met het gebruiken van de klank in een woord. Het kind hanteert daarbij eigen regels: het vervangt bijvoorbeeld de klank aan het begin van een woord door een “t” (“kip” wordt dan bijvoorbeeld “tip”), maar spreekt de “k” aan het eind van woorden goed uit. Soms worden meerdere klanken vervangen door één klank (“stip” wordt bijvoorbeeld “tip”.) Soms worden losse klanken vervangen door een klankcombinatie (“Jas” wordt dan bijvoorbeeld uitgesproken als “tlas”). Een fonologische articulatiestoornis kan onder andere worden veroorzaakt door een stoornis in de auditieve verwerking. Als een kind bijvoorbeeld het verschil niet hoort tussen “dak” en “tak”, dan zal het kind daar ook moeite mee hebben in zijn/haar uitspraak.
Broddelen en stotteren
Broddelen is een stoornis in spraak en taal, met als kenmerken:
Snel spreken: een broddelend kind spreekt in een snel en onregelmatig tempo dat hoger ligt dan het eigenlijk aankan. Dit is het belangrijkste kenmerk van broddelen. Het kind gebruikt mogelijk veel stopwoordjes en stopt op onlogische momenten om denkpauzes in te lassen.
Niet-vloeiend spreken: het kind herhaalt woorden en delen van woorden of van een zin, maar meestal op een ontspannen manier.
Onduidelijk spreken: kinderen die broddelen, spreken de woorden vaak onduidelijk en binnensmonds uit. Ook schuift het kind woorden in elkaar (‘in tevisie isieecht’).
De zinsbouw is chaotisch. Het kind maakt zinnen vaak niet af en laat korte woorden als lidwoorden weg. Soms gebruikt het verkeerde woorden.
Ook heeft het, zowel bij spreken als schrijven, moeite met het vasthouden van de rode draad in het verhaal. Hierdoor is het kind vaak moeilijk te volgen.
Broddelen lijkt te worden veroorzaakt door een onvoldoende rijping van het zenuwstelsel. Het plannen van spraak en taal geeft problemen, en de taalontwikkeling komt vaak wat later op gang. Waar de meeste kinderen niet meer hoeven na te denken over hoe ze iets willen zeggen, gaat dit bij broddelende kinderen niet automatisch.
Veel broddelende kinderen hebben ook andere problemen, zoals spraakproblemen en verminderde luistervaardigheden. Ze zijn vaak wat impulsief en hebben moeite met het aanbrengen van structuur. Het lijkt erop dat er een aanleg voor broddelen bestaat: 85% van de broddelende kinderen heeft familieleden met vergelijkbare symptomen.
De manier van spreken bij broddelen heeft ook wel kenmerken van een taalstoornis, maar het is geen pure taalstoornis.
Mogelijk denk je bij broddelen aan stotteren. De problemen bij broddelen hebben inderdaad ook wel een aantal overeenkomsten met stotteren. Zowel bij stotteren als bij broddelen spreken kinderen niet vloeiend. Er zijn echter ook duidelijke verschillen.
Bij broddelen spreekt een kind duidelijker en met minder haperingen als hij aandacht voor het spreken heeft. Naarmate een gesprekje of leesbeurt vordert, wordt de spraak bij broddelende kinderen vaak weer onduidelijker omdat de aandacht afneemt.
Bij een kind dat stottert, nemen de haperingen toe op spannende momenten of als het let op het spreken. Ook is een kind dat broddelt zich, in tegenstelling tot veel stotterende kinderen, niet bewust van wat er misgaat in het spreken.
Broddelende kinderen praten vaak vrolijk en spontaan. Misschien merken ze wel dat er iets ‘misgaat’ doordat ze vaak ‘Wat zeg je?’ te horen krijgen, maar ze weten niet wat daar de oorzaak van is. Een kind dat al een tijdje stottert, is zich vaak extreem bewust van de haperingen in zijn spraak en kan bepaalde klanken en spreeksituaties gaan vermijden.
Er zijn echter ook mengvormen mogelijk tussen broddelen en stotteren.
Als een broddelend kind herhaaldelijk commentaar krijgt op het spreken, kan het op den duur ook spanning en een meer stotterachtige spraak ontwikkelen.
Om communicatieproblemen en achterstanden bij een broddelend kind zo veel mogelijk te voorkomen, is het belangrijk dat de stoornis op tijd wordt gesignaleerd.
Als leerkracht zie je het kind een groot deel van de week en kun je het bovendien goed vergelijken met leeftijdsgenootjes. Je kunt dan ook een grote rol spelen bij het tijdig herkennen van broddelen. Tot de leeftijd van zeven à acht jaar zijn kinderen nog volop bezig met de taalontwikkeling. Ze vertonen dan vaak kenmerken die ook bij broddelen voorkomen. Veel jonge kinderen spreken niet helemaal vloeiend en beginnen geregeld zinnen opnieuw. Dit hoeft niet meteen op broddelen te wijzen.
Wanneer is er logopedie nodig?
Wanneer je deze problemen signaleert kan een verwijzing naar logopedie zinvol zijn. Bepaalde afwijkingen in de spraak kunnen echter ook gewoon bij de normale spraak-/taalontwikkeling horen en dus nog gewoon met de jonge leeftijd van een kind te maken hebben. Niet alle kinderen hebben dus al logopedische begeleiding nodig.
In mijn blog Mondelinge taalontwikkeling lees je meer over een normale spraakontwikkeling.
Het juist leren uitspreken van woorden kost tijd.
Kinderen maken als ze pas enkele maanden oud zijn, al verschillende geluiden. Vaak zijn dit klinkerachtige klanken die ontstaan door toevallige veranderingen in de mondstand.
Vanaf de leeftijd van 8-9 maanden gaan kinderen bewuster luisteren naar de spraakklanken die de ouders maken en gaan ze deze proberen te imiteren. Goed leren imiteren wat je hoort, kost enige tijd. De hoeveelheid spraak die aan het kind wordt aangeboden, bepaalt mee hoe snel dit afstemmingsproces zal gaan. Als eerste klanken ontstaan meestal de m, n, p, t, k, b en d . Het kind zal deze klanken spelenderwijs gaan combineren tot combinaties van een medeklinker en een klinker, bv. ma, ba en combinaties als ewepapemèwèwè: brabbelen. Op een gegeven moment zullen de ouders in de klankpatronen die een baby maakt, woorden herkennen en er betekenis aan toekennen. De woorden voor mama en papa zijn niet toevalligerwijs in de meeste talen gebaseerd op de eerste klankpatronen die een baby van nature maakt. Doordat de kinderen op den duur klankenreeksen gaan koppelen aan bepaalde concepten (bv. doordat de ouders een voorwerp herhaaldelijk benoemen en aanwijzen, als ze merken dat het kind er zijn aandacht op heeft gericht), leert het kind dat de klanken naar iets verwijzen
In de leeftijd van twee tot zes jaar leert een kind erg veel op het gebied van spraak en taal. Het leert hoe het de tong, de kaken en andere articulatieorganen moet aansturen, uit welke klanken een woord bestaat en hoe het de losse klanken aan elkaar kan plakken tot één vloeiende articulatiebeweging.
Dit leerproces gaat in stapjes: de klanken worden in een bepaalde volgorde van gemakkelijk naar steeds moeilijker geleerd. Zeker in de eerste jaren spreekt het kind nog niet alle klanken op de juiste manier uit. Dit is niet iets om ongerust over te zijn, maar hoort bij de normale spraakontwikkeling. Hoe ouder het kind wordt, hoe meer klanken het leert.
Als een kind 5 jaar is, kan het de meeste klanken uit het Nederlands goed maken. Een klank als de “r” kan nog wel moeilijk zijn en hoeven kinderen bijvoorbeeld pas op de leeftijd van zes jaar juist uit te kunnen spreken. En ook ingewikkelde klankcombinaties als “herfst” en “wesp” hoeft een jongste kleuter nog niet allemaal te beheersen.
De "r" en combinaties van bepaalde medeklinkers kunnen nog moeilijk zijn; met name de klanken "sj" en "sch" aan het begin van een woord en de "sp" ("wesp") aan het eind worden vaak pas op latere leeftijd goed uitgesproken. Rond het zesde jaar kunnen de meeste kinderen alle losse klanken en medeklinkercombinaties correct uitspreken
Als je merkt dat een kind beduidend minder klanken beheerst dan het gezien zijn/haar leeftijd zou moeten kunnen en je daarnaast een of enkele van de volgende kenmerken bij het kind terugziet, dan doe je er wel goed aan de ouders te adviseren via de huisarts contact op te nemen met een logopedist:
Het kind is moeilijk te verstaan.
Het kind kan een bepaalde klank of klankencombinatie, die het gezien zijn/haar leeftijd wel zou moeten beheersen, nog niet uitspreken, maar laat deze weg of vervangt de klank door een andere klank.
Het kind voegt klanken aan een woord toe. Het zegt bijvoorbeeld “tlampi” in plaats van “lamp”.
Het kind laat hele lettergrepen weg en zegt bijvoorbeeld “daan” in plaats van “gedaan”.
Het kind heeft de boventanden al gewisseld, maar spreekt nog steeds met de tong tussen de tanden.
De ademhaling is tijdens het spreken hoorbaar of hoog (de schouders bewegen mee)
De stem is hees, schor, opvallend luid, zacht of valt weg.
Het kind praat veel sneller dan het eigenlijk aankan, met veel ‘verhaspelingen’ van woorden of herhaalt erg veel woorden.
Het doorbreken van een eenmaal aangeleerde spraakgewoonte is vaak een langdurig en (soms) een moeizaam proces. Dus: hoe eerder een kind met een spraakstoornis hier hulp bij krijgt, hoe beter! Een goede spraakontwikkeling is daarnaast van groot belang voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling én een goede cognitieve ontwikkeling.
Logopedie
De logopedist probeert een kind de juiste klank aan te leren. Hij/zij leert het kind de klank te herkennen wanneer anderen hem uitspreken én hij/zij leert het kind hoe en waar de klank gemaakt moet worden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van:
Auditieve discriminatie (het herkennen van de geoefende klank tussen andere klanken, het horen van het verschil tussen de juiste en de verkeerde klank)
Het terugluisteren van een geluidsopname van het kind
Het kijken in de spiegel en dan de plek in de mond laten voelen, waar de klank gemaakt moet worden (bijvoorbeeld door die plek aan te raken).
Bij fonologische articulatiestoornissen zijn vaak veel verschillende klanken op verschillende plaatsen in een woord moeilijk voor een kind. Daarom kiest de logopedist eerst een bepaalde doelklank en positie. Deze klank wordt dan een tijdje geoefend, waarna een andere klank aan bod komt en eventueel de eerste klank daarna weer wordt herhaald.
Dit gaat net zo lang door, totdat het kind de klanken goed kan uitspreken. Bij de wat oudere kinderen wordt ook op begripsniveau gewerkt aan het leren herkennen van verschillen tussen klanken (bijvoorbeeld: het verschil tussen een klank vóór en een klank achter in de mond.). Door middel van spelletjes leert het kind de klank eerst los te maken. Dat kan bijvoorbeeld door:
De klank voor te doen aan het kind.
Te laten zien waar de tong staat tijdens het uitspreken van de betreffende klank.
Een plaatje en een gebaar aan de klank te koppelen.
Als het kind de klank los goed kan uitspreken, leert het vervolgens de klank te gebruiken in woordjes en zinnen en uiteindelijk in de spontane spraak.
Wat kun jij als leerkracht doen?
Het aanleren van een nieuwe klank is een langdurig proces, waarin veel geoefend moet worden. Een half uurtje logopedie per week is hiervoor niet voldoende.
Vaak zal het kind een spel, mapje of een werkblad van de logopedie mee naar huis krijgen.
Het is ook waardevol om, met toestemming van ouders, te overleggen met de behandelende logopedist.
Andere suggesties voor hulp en oefening:
Spreek zelf duidelijk en rustig. Het kind hoort dan telkens het goede klankvoorbeeld. Kinderen proberen het spreektempo van volwassenen vaak over te nemen, maar kunnen nog niet altijd een hoog spreektempo aan. Broddelende kinderen gaan dan vaak onduidelijker spreken.
Corrigeer het kind steeds op een positieve manier. Als het kind een fout maakt, herhaal de zin dan correct.
Maak een klankmemory, klanklotto of klankdomino. Of leen een van deze spelletjes van de logopedist. Het zijn spelletjes met woorden, waarin de klank voorkomt, waar het kind moeite mee heeft. Doe zelf steeds voor hoe de klank moet klinken en stimuleer het kind weer op een positieve manier om de klank uit te spreken.
Speel met de hele klas een luisterspel met verschillende geluiden. Vertel een verhaal, waarin verschillende klanken voorkomen. (Bijvoorbeeld bij stil zijn is het geluid: “ssssss”. Bij het nadoen van de wind is het geluid: “ffffff”. Een uil doet: “oe”. En het geluid van snurken is: “ggggg”.) Doe eventueel voor hoe de klank gemaakt moet worden en laat de kinderen met u meedoen. Let daarbij natuurlijk speciaal op het kind met een articulatiestoornis, maar geef feedback aan de hele klas.
Voor veel broddelende kinderen is het moeilijk om structuur aan te brengen in wat ze doen of vertellen. Hier kun je het kind bij helpen. Werk bijvoorbeeld met een planbord en splits opdrachten uit in kleinere onderdelen
Help het kind zijn gedachten te structureren als het een onsamenhangend verhaal vertelt. Je kunt bijvoorbeeld iets zeggen als: "Ik hoor dat je iets wil vertellen over het voetballen. Waar wil je mee beginnen?’
Corrigeer fouten op een positieve manier door het woord op de juiste manier te herhalen. Een voorbeeld: "Opa had gizaren, stinkt!" "Ja, sigaren stinken wel hè! Dat komt door de rook.
Geef het kind voldoende tijd.
Wellicht kun je ook in de klas aandacht besteden aan de doelen waar het kind tijdens de logopedische behandeling aan werken. Neem gerust eens contact op met de logopedist. Als het kind in zo veel mogelijk situaties kan oefenen, slijpt het nieuwe gedrag vaak sneller in.
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens bij de diverse thema's en op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!
.
.
.
Comments