Het is belangrijk om een ontwikkelingsvoorsprong al tijdens de kleuterperiode te signaleren. Hoe eerder dit namelijk wordt opgemerkt, hoe groter de kans is op een gelukkige en waardevolle schoolloopbaan voor het kind. Jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong hebben behoefte aan uitdaging. Daarnaast hebben ze ook vaak ondersteuning nodig om door te zetten als het bij uitdagende taken niet ‘vanzelf lukt’.
Hoe kan die ondersteuning er concreet uitzien. In deze blog vertel ik je er meer over.
Hoogbegaafdheid
De meningen over wanneer iemand hoogbegaafd is verschillen.
Vaak wordt er van hoogbegaafdheid gesproken bij een score op een IQ-test van minstens 130. Dit komt neer op 2 procent van de bevolking.
Wetenschappers hanteren echter een bredere definitie van hoogbegaafdheid.
Volgens hen moet er naast hoge cognitieve capaciteiten ook sprake zijn van creatief denken en een hoge motivatie en taakgerichtheid, waarbij er een balans is met de omgeving van het kind. Er is een ontwikkelingsproces nodig om natuurlijke capaciteiten om te zetten in zichtbare talenten, wat versterkt kan worden door de omgeving en interpersoonlijke kenmerken en afhankelijk is van kans/geluk.
Een ontwikkelingsvoorsprong
De term ‘hoogbegaafdheid’ wordt meestal niet gebruikt als het over jonge kinderen gaat, omdat:
Het meten van het IQ onbetrouwbaar is op die leeftijd.
Kleuters kunnen wel hoogbegaafd zijn, maar dat kan op deze leeftijd nog niet worden vastgesteld, omdat niet duidelijk is of de kleuter deze ontwikkelingsvoorsprong ten opzichte van zijn leeftijdgenoten vast weet te houden. Een ontwikkelingsvoorsprong kan namelijk tijdelijk zijn. Vaak is te zien dat kleuters op een of meer gebieden een ontwikkelingsvoorsprong hebben die na verloop van tijd verloren gaat. Ze zijn dan weer door leeftijdsgenootjes in- of bijgehaald.
De ontwikkeling van jonge kinderen sprongsgewijs verloopt.
Er een relatief grote invloed van de omgeving is in de voorschoolse periode.
We spreken bij kleuters van een ontwikkelingsvoorsprong.
Dat wil overigens niet zeggen, dat je niet op jonge leeftijd al kenmerken van hoogbegaafdheid kunt zien bij kinderen. We spreken van een kind met een ontwikkelingsvoorsprong als een kind op verschillende ontwikkelingsgebieden meer dan 6 maanden voorloopt ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten.
Een gave, maar soms ook een opgave
Een vrij algemeen voorkomend beeld is dat hoog intelligente kinderen wonderkinderen zouden zijn. Kinderen die alles kunnen, de capaciteit hebben om heel snel te kunnen leren, nooit problemen hebben, altijd uitstekend presteren en er op eigen kracht wel komen. Genieën, vergelijkbaar met Einstein of Leonardo da Vinci.
De werkelijkheid is voor veel van deze kinderen echter totaal anders.
Een groot deel van de getalenteerde kinderen zit inderdaad lekker in hun vel, maar er zijn ook kinderen die arrogant en betweterig over kunnen komen, omdat ze nu eenmaal veel weten en dat ook willen laten merken. Daardoor worden ze soms gepest.
Tegenwoordig is wel duidelijk dat ook hoogbegaafde kinderen extra begeleiding nodig hebben om tot een goede ontwikkeling te komen.
Het kan ook voorkomen dat een kind niet hoogbegaafd wil zijn en daardoor opzettelijk slechter gaat presteren. Ze begrijpen anderen soms niet en leeftijdgenoten hen niet.
Dit kan veroorzaakt worden door hun sneller en anders denken of hun humor.
Begaafde kinderen hebben een andere manier van reageren doordat ze voorlopen.
Een kleuter die boeken leest waar zijn leeftijdsgenoten pas jaren later aan toe zijn, krijgt bijvoorbeeld een andere belevingswereld.
Ook komt het regelmatig voor dat kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong uitdagende taken vermijden. Dit gedrag kan worden begrepen via de zienswijze van Kieboom (2002).
Zij beschrijft hoogbegaafdheid aan de hand van twee luiken: het zijnsluik en het cognitieve luik. Het cognitieve luik typeert het ‘diep denken’ van het kind door hoge intelligentie, creativiteit en sterke motivatie. Het zijnsluik bestaat uit: de lat hoog leggen, een sterk rechtvaardigheidsgevoel en kritische instelling hebben en een hoge gevoeligheid hebben. Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong leggen zichzelf een bepaalde norm op en als ze die niet kunnen behalen, zijn ze bang om te falen. Ze mogen absoluut geen fouten maken van zichzelf. Dit leidt er vaak toe dat kinderen bepaalde dingen niet meer willen doen of voortijdig al opgeven. Deze kinderen hebben ondersteuning nodig in het durven leren. Hierbij is het belangrijk dat kinderen ervaren hoe leren voelt en dat leerkrachten dit proces begeleiden. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van de leerkuil. De leerkuil wordt gebruikt om het leerproces, en daarbij horende emoties en stappen, inzichtelijk te maken.
Meer daarover lees je in mijn blog: Mindset
Vroeg signaleren
Kinderen met een voorsprong betreden vaak met hoge verwachtingen de basisschool, maar vaak volgt daarna een ontgoocheling, omdat zij vaak in een wereld belanden die niet bij hen past. Ze moeten bijvoorbeeld afremmen in hun tempo of krijgen dingen te leren die ze al kunnen. Ook kan het zijn dat het kind niet wordt begrepen door leeftijdgenoten, die zijn interesses niet delen.
Als leerkrachten van jonge kinderen gevraagd wordt welk kind mogelijk hoogbegaafd is, noemen ze vaak de verbaal sterke, sociale, enthousiaste en goed luisterende leerling.
Bij oudere kinderen worden vaak de goed presterende leerlingen genoemd.
Het zijn echter niet altijd alleen deze leerlingen die hoogbegaafdheid zijn.
Signalen voor een ontwikkelingsvoorsprong kunnen zijn:
Sociaal-emotioneel:
Soms zitten de signalen verborgen in de tekeningen die het kind maakt. de details op zo’n tekening kun je veel zien, het zegt iets over de ontwikkeling van het kind: een correcte weergaven van de werkelijkheid, zijaanzichten en een duidelijk hoger niveau dan dat van leeftijdgenootjes.
In staat tot zelfreflectie
Groot gevoel voor en een apart soort humor hebben
Grote gevoeligheid in zintuigen en emoties: de wereld komt intens binnen en wordt intens verwerkt.
Sterk rechtvaardigheidsgevoel
Psychosomatische klachten zoals buik- en hoofdpijn en slaapstoornissen
De baas willen spelen, t e dominant zijn
Zoekt ontwikkelingsgelijken in oudere kinderen
Meer inzicht in sociale verhoudingen: een groot inlevingsvermogen en eerder bewust van zichzelf en anderen.
Groot aanpassingsvermogen en gevoelig voor verwachtingen en sfeer.
Kritisch naar zichzelf en de omgeving; autoriteit en regels ter discussie stellen.
Taakgerichtheid
Opvallend concentratievermogen (als het aansluit bij de interesse)
Afgenomen betrokkenheid in de klas
Intense betrokkenheid en een hoog energieniveau.
Perfectionistisch zijn; geen fouten willen maken en het vermijden van dingen die ze nog niet beheersen. Zo zijn er kinderen die van de ene op en andere dag zindelijk zijn, of pas gaan fietsen zonder zijwieltjes als ze zeker weten dat ze het kunnen.
Groot doorzettingsvermogen (wanneer het uitgedaagd wordt)
Grote behoefte aan autonomie
Gevoelens goed onder woorden kunnen brengen.
Geletterdheid:
Vroegtijdige taalontwikkeling
Verbaal vaardiger dan leeftijdsgenoten: een goede woordenschat, correcte zinsconstructies, complexe zinsbouw en gedachten, interesse in letters en woorden en misschien zelfs al kunnen lezen.
Gecijferdheid:
Grote rekenvaardigheid: interesse in cijfers, inzicht in de getallensymboliek en in abstracte wiskundige begrippen.
Denkontwikkeling:
Leren door observeren
Scherp waarnemen, oog voor detail
Snel van begrip zijn
Groot leervermogen: nieuwe kennis wordt snel opgenomen en gekoppeld aan bestaande kennis.
Grote denk- en leerstappen kunnen maken en soms leerstappen overslaan.
Verworven kennis goed toe kunnen passen
Groot probleemoplossend vermogen
Groot analyserend vermogen
Sterk geheugen
Bezig zijn met levensvragen en diep nadenken over dingen, zoals ziekte, dood en oorlog.
Creatieve oplossingen bedenken en creatief gebruik van materialen.
Denkt buiten de kaders
Zoekt uitdaging
Brede interesse in de wereld rondom zich
Grote nieuwsgierigheid en leerhonger; stelt veel waarom-vragen
Veel doorvragen
Wekt de indruk geestelijk vroegrijp te zijn
Cognitieve voorsprong, soms van meerdere jaren
Al op jonge leeftijd beschikken over abstract denkvermogen en conceptueel kunnen denken. Dat zijn bijvoorbeeld kleuters die al tijdsbesef hebben of zich een voorstelling kunnen maken van hoe je lichaam werkt.
Snel verbanden kunnen leggen.
Vroege signalering van een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters is belangrijk om de volgende redenen:
Het kan aanpassing aan de omgeving helpen voorkomen, waardoor de voorsprong niet meer zichtbaar is. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong zich binnen ongeveer zes weken kunnen aanpassen aan de groepsnorm en mogelijk vervolgens hun basisschoolperiode gaan onderpresteren, waardoor ze niet als zijnde hoogbegaafd worden opgemerkt. Een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong ziet al snel nadat hij op de basisschool start, dat wat hij/zij doet en weet niet de norm is. Hij/zij wil zijn zoals zijn klasgenootjes en past zich vervolgens aan. Hij/zij laat dan bijvoorbeeld niet meer zien hoe mooi hij kan tekenen en geeft geen antwoord meer tijdens een kringactiviteit. Dit kan leiden tot onderpresteren. Goede begeleiding en het juiste aanbod zijn belangrijk.
Het zorgt ervoor dat je kunt aansluiten bij de zone van de naaste ontwikkeling als kleuters een grote voorsprong hebben. Door onder je niveau te werken, bouw je namelijk geen gevoel van competentie op, waardoor je juist geen zelfvertrouwen krijgt. Soms denken leerkrachten dat kinderen succeservaringen opdoen door het niveau omlaag te brengen. Maar een succeservaring doe je juist op, als je met ondersteuning zelf een stap kunt maken in de zone van de naaste ontwikkeling.
Het zorgt voor de juiste match tussen het kind, het aanbod en de ondersteuning, zowel op school als thuis. Kinderen die zich op school aanpassen aan de norm of niet genoeg uitgedaagd worden, kunnen op school ook heel ander gedrag laten zien dan thuis. Het zijn op school bijvoorbeeld rustige leerlingen die keurig meedoen met de rest. Thuis laten ze echter heel ander gedrag zien. Ze kunnen boos zijn, zich gefrustreerd en zich niet begrepen voelen. Informatie van de ouders is dus enorm belangrijk. Wanneer je van de ouders hoort, dat het kind thuis gefrustreerd of onhandelbaar is, terwijl jij op school een rustige kleuter ziet, denk dan niet 'bij mij is dat niet zo', maar laat de alarmbellen rinkelen: hier is iets aan de hand!
Het kan problemen helpen voorkomen die ontstaan door gebrek aan aansluiting bij de leercapaciteit en de leerbehoefte. Zo hebben jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong vaak een zekere mate van faalangst.
Er bestaan allerlei signaleringsinstrumenten voor het signaleren van een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters, zoal :
De gratis intakevragenlijst kleuters (SLO).
SiDi PO.
Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid (DHH)
De screeningslijsten van Knappe Kleuters .
Met een signaleringsinstrument breng je kenmerken in beeld, maar het is geen diagnosemiddel. Een signaleringsinstrument helpt je om vanuit verschillende perspectieven naar een leerling te kijken.
Naast de genoemde instrumenten zijn er nog twee factoren van belang om je beeld compleet te maken:
Een warme overdracht vanuit de kinderopvang of Voorschool. In de kinderopvang en Voorschool worden de kinderen gevolgd en geobserveerd. Als bepaalde kenmerken en signalen al zijn opgevallen, kunnen zij dat overdragen.
Een goede intake voor de start van groep 1. De informatie van ouders of verzorgers is van groot belang. Zij kennen het kind heel goed en kunnen je veel vertellen over de ontwikkeling en persoonlijkheid van hun kind.
Vroeg labelen
Vroeg signaleren is belangrijk, maar dat betekent echter niet dat je op jonge leeftijd definitief een stempel moet zetten. Ieder kind, en daarmee ook iedere kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong, ontwikkelt zich anders door een uniek samenspel tussen persoonlijkheidskenmerken en omgevingsfactoren. Door vroeg te signaleren welk ontwikkelingsniveau, welke leereigenschappen en welke persoonlijkheidskenmerken een leerling heeft, kun je zo goed mogelijk aansluiten bij wat de leerling nodig heeft en hem daarbij ondersteunen. Vergelijk het maar eens met een kind dat moeite heeft met spraak: je wacht niet af tot het vanzelf over gaat. Het kind krijgt ondersteuning van een logopedist, zonder dat je meteen een diagnose hoeft te stellen.
Het signaleren van kenmerken en ontwikkelingsbehoeften is belangrijker dan het geven van een label, om de volgende redenen:
Een label kan beperkend werken en zorgen voor een tunnelvisie. Het is belangrijker om te signaleren welke kenmerken een leerling laat zien in verschillende situaties, en te kijken wat er gebeurt als je iets verandert in het aanbod of de aanpak.
Kinderen zijn nog volop in ontwikkeling. Een achterstand of voorsprong die er gisteren was, kan volgende week weer verdwenen zijn.
Bij de start van de basisschool kunnen de verschillen enorm zijn. Leerlingen ontwikkelen zich heel verschillend op diverse gebieden, zoals taal en motoriek. Daarnaast komen ze uit verschillende thuissituaties. De invloed van de omgeving in de voorschoolse periode is relatief groot. Focus op een label kan voor een tunnelvisie zorgen.
Het signaleren van ontwikkelingsbehoeften geeft concrete handvatten voor het aanbod in de klas. Bij een label blijft daarentegen de vraag: wat betekent dat voor dit kind in deze situatie? Dat klinkt logisch, maar in de praktijk wordt deze stap vaak overgeslagen.
Hoewel het zo vroeg mogelijk signaleren van een ontwikkelingsvoorsprong dus zeer wenselijk is, is het onderzoeken van de intelligentie van een kleuter dat niet.
Een intelligentietest op jonge leeftijd is namelijk minder betrouwbaar dan op latere leeftijd. De invloed van de omgeving is bij jonge kinderen groot. Dit heeft effect op de prestaties van de test. Bovendien verloopt de ontwikkeling van jonge kinderen sprongsgewijs en kan het gedrag van jonge kinderen nog sterk wisselen van dag tot dag (bijvoorbeeld ten aanzien van de concentratie). Het is daarom aan te raden te wachten tot het kind 7 of 8 jaar is. Na twee jaar in de kleutergroep kan op grond van de verkregen gegevens al of niet alsnog besloten worden het kind te onderzoeken op hoogbegaafdheid.
Er zijn overigens wel testen voor jonge kinderen. Dus als het echt noodzakelijk is om te testen, dan is het wel mogelijk.
Iedereen is anders!
Begaafde kinderen verschillen net zoveel van elkaar als alle andere kinderen.
Het ene begaafde kind vertelt in de kring honderduit over vulkanen, meteorieten en dinosauriërs. Een ander valt juist op door afwezig en dromerig gedrag.
En waar sommige slimme kleuters een bijzonder goed ontwikkelde fijne motoriek hebben, maken anderen alleen nog krabbeltekeningen.
Ook de vaardigheden van één kind kunnen sterk verschillen in niveau.
Het hoeft niet zo te zijn dat een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong óveral goed in is. Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong kunnen juist op één gebied uitblinken en uitdaging nodig hebben, terwijl ze op een ander gebied nog wat begeleiding kunnen gebruiken. Een kleuter die bijvoorbeeld al vloeiend kan lezen, kan tegelijkertijd nog moeite hebben met synchroon tellen.
Wat vaak wel overeenkomt is de andere manier van denken die deze kinderen laten zien.
Ze willen het liefst leren via zelfontdekking.
Ze willen het liefst de activiteiten zelfstandig uitvoeren.
Ze willen het liefst zelf oplossingen voor problemen bedenken.
Ze willen het liefst met andere begaafde kinderen werken, omdat die kinderen elkaar kunnen “prikkelen”.
Ze maken grote denkstappen
Ze leggen originele verbanden
Op het gebied van doorzetten en uitdagingen aangaan, valt bij kleuters met een voorsprong vaak nog wel winst te behalen.
Het huidige aanbod
Momenteel zie je dat voor begaafde kinderen vaak voor de volgende aanpak(-ken) wordt gekozen:
Versnellen Hierbij wordt de gewone stof vlotter gemaakt. Of de gewone stof van bijvoorbeeld een jaar of meer wordt verder gemaakt. Nadeel: Je wilt in de kleutergroep niet alvast een voorschot nemen op het onderwijsaanbod in groep 3. Leerstof, die een jaar later weer aan bod komt.
Verrijken Hierbij doet het kind met de gewone stof mee en als het kind klaar is, wordt er extra stof aangeboden, die men “verrijking” noemt. Zo hoef je niet vooruit te lopen op het programma van de volgende groep. Verrijken kan bijvoorbeeld door te ‘verbreden’ of te ‘verdiepen’.
Bij verbreden pak je een aspect uit een reguliere groepsactiviteit. Voor de kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong borduur je daar op voort. Bijvoorbeeld: Plan een activiteit, waarin een vergrootglas als hulpmiddel wordt gebruikt, om allerlei kleine voorwerpen (zoals insecten, blaadjes, zand en steentjes) te bekijken. Het kind met een voorsprong kan dan uitzoeken hoe een vergrootglas werkt en welke voorwerpen je allemaal als een vergrootglas kunt gebruiken.
Bij verdiepen bouw je voort op de inhoud van de reguliere groepsactiviteit: je gaat er dieper op in. Bijvoorbeeld: na het voorlezen van een prentenboek over vakantie gaat het kind met een voorsprong dieper in op ‘op vakantie zijn’. Het kind kan bijvoorbeeld onderzoeken op welke gebieden (vriendjes maken, eten, slapen, spelen, enzovoort) er zoal verschillen zijn tussen ‘thuis zijn’ en ‘op vakantie in een ander land zijn’.
Nadeel: Kinderen met mogelijkheden tot ontdekkend leren moeten de leerstof op de gewone manier verwerven en worden geremd in hun ontwikkelingssnelheid. Bovendien is veel verrijkingsstof helemaal geen verrijkingsstof, maar werkverschaffing.
Compacten Sinds enkele jaren is er nog een nieuwe benadering bij gekomen en zijn veel scholen overgegaan tot het compacten. Bij het compacten heeft men bij de leerstofonderdelen (van bijvoorbeeld rekenen) bepaald wat een begaafd kind daar minimaal van zou moeten doornemen. Het kind hoeft dan niet alle oefenstof te maken, maar heeft vaak genoeg aan een minimale hoeveelheid leerstof. Dat compacten leek zo goed, omdat je de begaafde kinderen dan geen overbodige leerstof aanbiedt en tóch als leerkracht de zekerheid hebt dat ze wél kennismaken met de vereiste leerstof. Nadeel: Bij het compacten maakt men een grote denkfout. Men houdt geen rekening met de basiskenmerken van begaafde kinderen, namelijk dat ze het best en het liefst leren in de vorm van ontdekkend leren.
Plusklassen Op sommige scholen zie je dat men op bepaalde tijden begaafde kinderen bij elkaar zet.
De kinderen krijgen dan verkorte instructie of voeren plustaken uit. Nadeel: De kinderen doen met veel activiteiten gewoon mee met de groep.
En in de plusklas is er onvoldoende sprake van zelf ontdekkende didactiek.
Draaideuronderwijs
Soms kom je ook wel draaideuronderwijs tegen, waarbij men begaafde kinderen op bepaalde tijden het onderwijs in de volgende groep laat volgen. Zo gaan sommige kleuters op bepaalde tijden het onderwijs in groep 3 volgen. En sommige kinderen in groep 3 gaan met het rekenen meedoen in groep 4. Het werken in niveaugroepen, zoals men dat in het jenaplanonderwijs ook tegenkomt, is voor hoogbegaafde kinderen echter ongunstig.
De aanpak voor kleuters
In de groepen 1 en 2 zijn er vaak nog maar weinig aanpassingen ter ondersteuning van (hoog)intelligente kinderen. Een vrij algemeen beeld is dat de kleuterperiode een overbruggingsperiode is tussen spelen en leren. De aanpak waarmee de intelligente kinderen te maken krijgen (lerend spelen), wordt door hen ervaren als dat zij niet serieus genomen worden en ze zien al dat speelleermateriaal als zinloos spel.
Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong hebben echter een sterke leerbehoefte, een brede belangstelling en ze zijn zeer taakgericht. Er moet voorkomen worden dat een intelligente kleuter denkt dat leren bestaat uit dingen doen die je al kent of kunt.
Er is dus een ander aanbod van spel, speelgoed en opdrachten nodig.
De opdrachten zouden het niveau van het kind moeten overstijgen, zodat het kind een beetje op de tenen moet lopen. Een goede, uitdagende taak zorgt ook voor een gezonde portie frustratie. Wordt het kind cognitief uitgedaagd, dan gaat het vanzelf spelen.
Wordt er echter niet aan hun leerbehoefte voldaan, dan kunnen kinderen met een voorsprong namelijk juist veel aandacht gaan vragen, weinig zelfstandig en nauwelijks taakgericht zijn. Daarnaast moet een begaafd kind onderzoekend aan de slag kunnen.
Begaafde kinderen moeten voor een groot deel hun eigen ontwikkeling bepalen.
Binnen de leerrijke omgeving is er ruimte voor kinderen om leerinhouden zélf te ontdekken. Die ontwikkeling wordt wél gecontroleerd en geëvalueerd.
Het tegemoet komen aan wat een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong nodig heeft blijft verder maatwerk, immers: iedereen is anders. De tips in deze blog kunnen je helpen om een begin te maken. Kijk welke tip past bij de kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong die jij in je groep hebt.
Zorg ervoor dat je voldoende kennis hebt over een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters!
Een leerkracht (of ouder) die kennis heeft over een ontwikkelingsvoorsprong kan dit beter begrijpen en inspelen op de behoeften van een kind. Deel deze informatie ook met de naaste omgeving van het kind. Het is daarnaast raadzaam, dat ouders ook een stukje voorlichting krijgen, zodat zij hun kind beter leren begrijpen en extra vaardigheden leren om hiermee om te gaan. Als je de beweegredenen van een kind niet kent, reageer je vaker vanuit machteloosheid, angst of boosheid. Wanneer het kind begripvol wordt benaderd, dan zal het kind zich veilig en prettig voelen in de klas.
Zie het kind!
Het belangrijkste is de relatie met de leerling: zie de leerling, zie wat hij in huis heeft, waar zijn ogen van gaan schitteren en zie de kleine signalen. Wat zit er achter het gedrag, bijvoorbeeld ? En kijk of je daar op in kunt haken.
Stimuleer het creatief denken!
Na het vaststellen van een ontwikkelingsvoorsprong is het in ieder geval belangrijk om zo snel mogelijk uitdagend materiaal aan te bieden. Dat hoeft niet te betekenen dat je iets ingewikkelds moet gaan bedenken of aanschaffen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van open opdrachten die een beroep doen op het (creatief) denken. Het gaat erom dat een kleuter de vrijheid krijgt met de eigen creativiteit tot oplossingen te komen. Dus niet: maak een moeilijkere puzzel, maar: maak nu zelf een puzzel.
Wanneer de leerkracht op de juiste wijze reageert op opmerkingen en antwoorden van het kind, dan is hij/zij in staat het kind optimaal uit te dagen en tot een hoger niveau van denken te brengen.
Je zou daarbij het volgende stappenplan kunnen gebruiken:
Het kind wordt voor een probleem geplaatst.
Heeft het kind een idee voor een oplossing?
Hoe zou het kind dat kunnen aanpakken?
Wat heeft hij ervoor nodig? (het ontwerp)
Hierna kan de uitvoering starten en kan een eventueel product ontstaan.
Vergeet hierbij de doelen die je als leerkracht in uw hoofd hebt, en volg de gedachte van het kind. Activiteiten die de kinderen uitdagen tot onderzoeken en uitproberen, zoals techniekactiviteiten, zijn bij uitstek geschikt voor slimme kleuters. Ze kunnen niets ‘fout’ doen, en ondertussen kunnen ze zichzelf vragen stellen en op zoek gaan naar het antwoord.
Laat kleuters zonder potlood en papier schrijven!
Als je slimme kleuters vraagt wat ze willen leren, zeggen ze soms dat ze willen leren lezen. Het is goed tegemoet te komen aan deze leerhonger, maar wel op een manier die bij kleuters past, dus niet met een werkblad, potlood en papier, maar spelenderwijs.
Schakel tutors in!
Een tutor is een leerling uit de bovenbouw, die wordt gekoppeld aan een kleuter en deze op een vaste tijd in de week komen ophalen om samen, bijvoorbeeld met lezen of iets anders aan de slag te gaan. Op die manier kan een slimme kleuter op zijn eigen niveau werken.
Bied alles top-down aan!
Veel kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong zijn autonoom en top-down denkers.
Ze gaan niet graag aan de slag als ze geen goede reden zien om dat te doen.
Bij een top-down benadering vertrek je vanuit het geheel. Je laat het kind het totaalplaatje zien, zodat een kind snapt welke onderliggende kennis en vaardigheden geleerd moeten worden om daar te komen. Dan kan het kind ook begrijpen waarom het vandaag nuttig is om bepaalde kennis op te doen of een vaardigheid te oefenen.
Dit versterkt de motivatie enorm.
Bijvoorbeeld: ‘Ik wil graag dat jij een kralenplank-opdracht maakt. Zo oefen jij je vingers.
Die worden dan steeds soepeler en handiger. En dat helpt je om over een tijdje goed en mooi te kunnen schrijven’. De meeste slimme kleuters raffelen het knutselen af.
Maak de slimme kleuter in dat geval ook duidelijk wat hij/zij leert van knutselen, en bedenk ook eens een activiteit waar dit kind zijn cognitieve vaardigheden kan laten zien, bijvoorbeeld in een collage of ontwerp. De tegenhanger van top-down onderwijs is bottom-up onderwijs. Daarbij werk je in kleine stapjes werk je naar het einddoel toe. Dat einddoel heb jij als leerkracht in je hoofd of wordt in de methode uitgewerkt. Elk stapje is haalbaar en zorgt voor een kleine succeservaring. Je kunt het stapje oefenen als losstaande oefening, in een speelse vorm of in een betekenisvolle situatie.
Maak ontwikkelingsmaterialen moeilijker!
Veel ontwikkelingsmateriaal is te gemakkelijk voor kleuters met een voorsprong.
Je kunt materiaal dat op school aanwezig is anders inzetten, zodat een (extra) beroep op de denkvaardigheden wordt gedaan. Bedenk samen met de leerling waarvoor (nieuw) materiaal zou kunnen dienen. Dat stimuleert bovendien hun cognitieve flexibiliteit.
Je kunt de opdrachten ook moeilijker maken door ‘afstand’ te creëren tussen de opdrachtkaart en de uitvoering. Laat een kind bijvoorbeeld de opdrachtkaart van ontwikkelingsmateriaal zoals Mozaïek of Vertiblocs één minuut goed bestuderen.
Daag het kind vervolgens uit om het voorbeeld uit het hoofd na te leggen of te bouwen.
De opdrachtkaart blijft ondertussen op de tafel van de leerkracht.
Misschien is er nog een spiekmoment nodig van 10 tellen? Na afloop kan het kind met de opdrachtkaart controleren hoe het is gegaan.
Of verdeel een puzzel over twee tafels en laat op een derde tafel de puzzel maken (het kind mag steeds maar met één stukje lopen en ook zo weinig mogelijk lopen).
Er zijn ook veel materialen op de markt dieje kunt aanschaffen, zoals SmartGames, de Slimme Kleuterkist of Levelspel. Deze materialen doen niet zozeer een beroep op de kennis, maar vooral op het doorzettingsvermogen en logisch redeneren.
Zorg voor een rijke leeromgeving!
Een rijke leeromgeving, waarin veel te ontdekken is op verschillende niveaus, is nodig om leerlingen uit te nodigen om te laten zien wat ze nodig hebben.
Om als kleuter alleen maar te hoeven doen wat je al kunt, zorgt voor een mate van onderprikkeling. Dit kan verderop in het ontwikkelingsproces tot mogelijke problemen leiden. Als je verwacht dat je altijd alles kunt (omdat je dit geleerd hebt), kan het behoorlijk tegenvallen als het je een keer echt niet lukt. Hoe eerder je merkt dat vallen en opstaan bij het leren hoort, hoe normaler dit wordt.
Observeer hoekenspel!
Observeer het spel van de kinderen en zoek naar kansen om er een reken- of taalactiviteit aan te koppelen. Zo kan een kleuter met een ontwikkelingsvoorsprong een boodschappenlijstje of prijslijst maken voor de winkel in de themahoek, of dagelijks de groei van een ontkiemende boon meten en noteren in de ontdekhoek.
Stel bij het bouwen in de bouwhoek bijvoorbeeld eisen: er moet een puntdak op en er moeten twintig auto’s in passen of koppel meetactiviteiten aan de bouwhoek.
Laat de kinderen bijvoorbeeld een gebouw maken van precies 70 centimeter hoog.
Investeer in een bak of mand met allerlei reken- en meetmateriaal.
Vul de meetmand met onder andere een centimeter, rolmaat, een zandloper, een stopwatch, een eierwekker, een schuifmaat, maatbekers, een waterpas en een weegschaal.
Bied spelbegeleiding aan!
Hoe je kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong begeleidt in spel, is afhankelijk van de individuele kenmerken van de leerling. Als het spel in de reguliere opzet van de hoek ‘bijzonder’ oogt, speel dan met de leerling mee om te ontdekken wat er leeft in de beleving van deze leerling. Andere kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong zijn meer teruggetrokken en laten enkel zien wat er van ze gevraagd wordt. Ze kijken af bij de oudere kleuters hoe er gespeeld ‘dient te worden’. Bied deze kleuters veel ruimte om te ontdekken en daag hen uit door de mogelijkheden samen te verkennen. Vraag bijvoorbeeld aan de hele groep: ‘wat zou je hiermee kunnen doen?’ Soms wordt dan duidelijk dat er leerlingen zijn die wel buiten de lijntjes willen kleuren, maar eerst willen weten of dit mag.
Dit type leerling heeft wat meer bevestiging nodig om te weten dat het juist de bedoeling is dat hij zelf mag ‘ontdekken’. Als het spel harmonieus verloopt, bestaat de begeleiding vooral uit open vragen stellen en het uitdagen van de leerling om andere materialen of bestaande materialen anders te gebruiken. Soms verloopt het spel minder harmonieus, omdat de kleuter al rol- en regelvaster is of andere verwachtingen heeft van het spel. Dan is begeleiding op de interactie belangrijk. Leg uit dat jij de kleuter begrijpt en dat andere leerlingen de situatie misschien anders beleven.
Zorg voor vaart en afwisseling in je kring!
Zorg voor veel vaart en afwisseling in je kringactiviteiten. Zorg ervoor dat er veel ruimte is voor actief meedoen. Maak je kringactiviteiten dus interactief en/of geef het kind veel mogelijkheden om antwoord te geven. Bij de Kleuteruniversiteit zijn plusprojecten te koop. In deze projecten, die met name geschreven zijn bij informatieve boeken, staan uitdagende activiteiten beschreven voor slimme kleuters. Voer deze activiteiten uit in een klein groepje. Ook andere kinderen kunnen hieraan mee doen. Slimme kleuters vinden het leuk om uitgedaagd te worden met gekke, bijzondere en interessante vragen. Deze vragen kun je stellen tijdens klassikale lessen, waarbij alle kinderen mogen meedenken. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld Denksleutels of de filosofievragen van Praatplaatjes.
Fouten maken moet!
In het reguliere aanbod lopen kinderen met een voorsprong niet vaak tegen de grenzen van hun kunnen aan. Daardoor krijgen zij minder vaak de kans om te leren omgaan met frustraties. Belangrijk in de interactie is daarom ook dat de kinderen fouten mogen maken, want van die fouten kunnen ze leren. Leg uit dat het kind moet accepteren dat je fouten kunt maken. Dat het niet erg is iets niet te kunnen; dat het inherent is aan het leren. Ook een slimme kleuter moet leren leren. Begeleid het kind hierbij, praat erover hoe het voelt om iets moeilijks te doen. Een slimme kleuter moet activiteiten aangeboden krijgen die het nog niet kan! Als een kind aangeeft de taak niet fijn te vinden, dan is het raadzaam met het kind in gesprek te gaan. Wat is de reden? Faalangst, perfectionisme, ‘omdat ik het nog niet kan’? Laat kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong bijvoorbeeld op een vast moment in de week werken met Smartgames. Bij een Smartgame komen ze op een zeker moment een opdracht tegen die niet in één keer opgelost kan worden.
Begeleid het kind om juist déze opdracht toch op te lossen. Zo leren ze doorzetten!
Meer tips hiervoor vind je in mijn blog: Mindset
Bespreek de problemen, waar kinderen mee worstelen!
Praat, bijvoorbeeld aan de hand van een prentenboek, met het kind over de problemen waarmee hij/zij worstelt. Hoeveel herkennen zij in de belevenissen van de persoon in het boek? Hadden zij ook andere verwachtingen van de school? Worden zij ook vaak niet begrepen door andere kinderen? Door zich met een personage in een boek te identificeren en over diens gebeurtenissen te praten, praten de kinderen eigenlijk over zichzelf.
Stel het leren leren centraal!
Stel tijdens de uitvoering van de verrijkingsactiviteiten het (denk)proces centraal en maak het resultaat daaraan ondergeschikt! Bij de activiteiten, die je met de kinderen doet, gaat het niet zozeer om het uiteindelijke resultaat, maar juist om het (denk)proces daar naartoe.
Dat is waar de kinderen van leren! Leg dat ook uit aan de kinderen. Je kunt de kinderen hierbij ondersteunen, door vragen te stellen, die het denkproces stimuleren zoals:
‘Hoe ga je het aanpakken?’
‘Wat zou er gebeuren, als…?’
Laat de kinderen dit al ‘hardop denkend’ verwoorden. Indien nodig denk je zelf (ook hardop) mee. Vervolgens gaan de kinderen zo veel mogelijk zelfstandig aan de slag. Laat de kinderen experimenteren en stimuleer hen, om het proces te ‘monitoren’ en bij te sturen waar nodig. Stel ragen als:
‘Wat doe je nu?’
‘Waarom doe je dat?’
‘Wat gebeurt er, als je…?’
Kijk na afloop met de kinderen terug op de activiteit. Doe dat aan de hand van vragen als:
‘Hoe heb je het aangepakt?’
‘Waarom zo?’
‘Had het ook anders gekund?’
‘Wat is het resultaat/de oplossing?’
‘Was er ook een ander resultaat/andere oplossing mogelijk?’
‘Hoe dan?’
Zet de kinderen aan het roer!
Omgaan met begaafde kinderen vraagt van leerkrachten met een sturende instelling een verandering van mentaliteit. Namelijk: een vertrouwen in de mogelijkheden van kinderen en een besef, dat deze kinderen ontwikkelingsruimte nodig hebben.
Als een kind deze “vrijheid” niet aankan, dan merk je dat vanzelf.
Dat loslaten onder begeleiding is moeilijk voor leerkrachten.
Veel kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong hebben namelijk een grote behoefte aan autonomie. Autonomie kun je omschrijven als ‘het gevoel hebben dat jouw mening ertoe doet’. Dit groeit wanneer je eigen keuzes kunt maken. Stimuleer dit! Laat kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong bijvoorbeeld zelf bepalen wanneer ze hun ‘werkjes’ doen, wetende dat het op donderdag klaar moet zijn. Zorg ervoor dat de kaders helder zijn en laat kleuters daarbinnen zelf verder denken en doen. Het thema staat vast, maar daarbinnen mogen de kleuters zelf een leervraag stellen. Als ze bijvoorbeeld een huis bouwen, mogen ze zelf bedenken welke materialen ze daarvoor willen gebruiken.
Het mogen nemen van verantwoordelijkheid kan ook goed zichtbaar worden als de kleuters ‘hulpjes’ van de juf of meester zijn of als ze ‘maatjes’ zijn van de nieuwste of jongste kleuter in de groep. Ze weten wat van hen verwacht wordt en mogen dit zelfstandig uitvoeren. Spreek je vertrouwen uit in de leerling om de verantwoordelijkheid te stimuleren en begeleid het proces. Duidelijke afspraken zijn daarbij belangrijk.
Bied SmartGames aan!
Er zijn verschillende leuke, leerzame denkspelen te koop, zoals de spelletjes van SmartGames. Deze spelletjes bevatten opdrachtboekjes met verschillende niveaus, waardoor zowel instromers als leerlingen uit groep 2 ze kunnen spelen.
Je vindt er een heleboel via deze link: Smartgames voor kleuters
Ook de spellen van SunnyGames zijn aan te raden. Dit zijn coöperatieve spellen, waarbij de kinderen samen naar een doel toewerken. Het samenwerken is hierbij dus belangrijk!
Zet kinderen aan het denken!
Voeg verschillende manieren van denken toe aan de thema’s waar je al mee werkt:
divergent denken (filosoferen)
convergent denken (dieper ingaan op het thema)
kritisch denken
Stel vragen die het denken van jonge kinderen stimuleren. Geef zelf eens het antwoord op een vraag en laat de kinderen de vraag bedenken! Of laat kinderen overeenkomsten noemen van twee voorwerpen die duidelijk verschillend zijn.
Je kunt hierbij denksleutels gebruiken. Meer informatie daarover vind je op:
Werk samen met ouders!
Wees je bewust van de relatie met de ouders en neem serieus wat ouders zeggen over hun kind. Hun beeld draagt bij aan het beeld dat jij hebt in de klas.
Ouders komen vaak vanuit zorg bij de leerkracht en hebben dan al een drempel genomen. Neem ouders dus serieus, ook al herken je hun verhaal niet in de klas.
Zelfs als ouders een verkeerd referentiekader hebben, kunnen ze veel vertellen over kenmerken die ze zien bij hun kind. Die informatie is erg belangrijk.
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat ouders van jonge kinderen het relatief vaak bij het juiste eind hebben. Vraag ze bijvoorbeeld ook naar praktische voorbeelden, zoals foto's en filmpjes van thuis.
Versneld naar groep 3 of niet?
Bij sommige slimme kleuters vraag je je misschien af of het kind niet versneld door moet gaan naar groep 3? Hierop is geen eenduidig antwoord te geven, het is maatwerk.
Kijk naar de ontwikkeling van het kind. Laat daarbij de sociale ontwikkeling niet in de weg staan, want hoe kan een kind zich sociaal ontwikkelen als het geen ontwikkelingsgelijken om zich heen heeft? Ga er vooral ook niet vanuit dat een kind dat versneld naar groep 3 gaat geen begeleiding nodig heeft.
Dat een kind kan lezen, wil nog niet zeggen dat de ontwikkeling vanzelf zal gaan
Op zoek naar meer?
Bekijk de volgende websites dan eens:
Boekentips:
Heb je zelf nog suggesties of aanvullingen op deze blog? Laat ze dan achter in een reactie!
.
.
Comments