Het is een misvatting dat spel in de hoeken zich bij alle kinderen vanzelf ontwikkelt, ook al nemen kinderen zelf initiatief, spelen oudere en jonge kinderen er samen en ligt er voldoende materiaal. Veel kinderen hebben in deze ontwikkeling interactie nodig met iemand die woorden kan geven aan de handelingen en de ontdekkingen.
De begeleiding van de leerkracht in het spel is voor een deel van de kinderen tijdelijk nodig om het spel te ontwikkelen of om het spel op een hoger niveau te brengen.
De kwaliteit van spel is dus mede afhankelijk van de ondersteunende en begeleidende rol van de leerkracht. Maar hoe begeleid je het spel? Lees er meer over in deze blog.
Een spelgeoriënteerde aanpak
Er is een wezenlijk verschil tussen het werken met kleuters in een speelse setting en het werken met oudere kinderen in een schoolse setting. Dat heeft ook veel invloed op jouw rol als leerkracht. Kleuters zijn geen schoolkinderen, dus je geeft ze geen schoolse les.
In plaats daarvan hanteer je een spelgeoriënteerde aanpak.
Om kwalitatief goed kleuteronderwijs te geven moet een activiteit in de klas ten eerste ontwikkelingsperspectief hebben. Dit betekent dat de activiteit in de zone van naaste ontwikkeling zit. Daarbij leren kinderen door te doen. De rol van de leerkracht is daarbij vaak begeleidend en stimulerend. Je daagt kinderen uit om iets nieuws te proberen.
Als zij jouw suggestie gebruiken in hun spel, dan was het een goede interventie. Als ze het niet gebruiken, lag de suggestie mogelijk buiten de zone van naaste ontwikkeling.
De spelgeoriënteerde aanpak bij kleuters betekent dat je als leerkracht de activiteiten in de hoeken vooral begeleidt en stimuleert en niet zozeer aanstuurt.
Dat heeft verschillende consequenties voor je dagelijkse praktijk en activiteiten:
Doelen
Er is in een kleutergroep geen vast programma. Je past je onderwijs bij kleuters aan het kind aan en niet andersom. Er zijn in een kleutergroep ook geen standaarddoelen voor elk kind. De ontwikkeling van de individuele kinderen vormt het uitgangpunt. Er zijn wel doelen maar die zitten bij wijze van spreken in je rugzak, zodat je ze eruit kunt halen als ze op een bepaald moment voor kleuters betekenis hebben. Ontwikkelingsdoelen zijn ook altijd lange termijndoelen; geen doelen die je na één les bereikt.
De inhoud
De inhoud van de activiteiten wordt altijd in een betekenisvolle context geplaatst.
Een activiteit bij kleuters kan nooit goed zijn als jouw bedoelingen (bijvoorbeeld: ik wil dat de kinderen leren tellen) niet passen bij de bedoelingen van de kinderen.
Dan heeft de activiteit minder betekenis. Je creëert echte ontwikkelingsmogelijkheden als de activiteit aansluit bij de bedoelingen van de kinderen en als de leerkracht de activiteit ook zinvol vindt. Binnen de activiteiten worden ook altijd meerdere ontwikkelingsgebieden tegelijkertijd gestimuleerd. De activiteiten zijn vooral interactief, zodat kinderen met elkaar communiceren. De focus bij kleuters ligt altijd op ontwikkeling in plaats van op kennisoverdracht.
Werkvormen
In een kleutergroep geef je geen klassikaal onderwijs. Je daagt kinderen in kleine groepjes op hun eigen niveau uit. Daarbij bied je de kleuter veel ruimte voor in initiatief en zelfsturing/zelfbepaling.
Toetsen
Je neemt bij kleuters ook geen toetsen af, maar observeert en registreert over een langere termijn (zonder hier een afvinklijstje van te maken) en beschrijft wat de kinderen al wel kunnen. Je evalueert die voortgang ook per kind, niet in vergelijking met anderen.
Als je gewend bent om met methodes en toetsen te werken, kan deze aanpak in het begin nog lastig zijn. Hoe weet je of kleuters genoeg leren en of jij het goed doet als leerkracht als je geen toetsen kunt afnemen?
In groep 3 t/m 8 maakt de spel georiënteerde aanpak plaats voor een programmagerichte aanpak, waarbij de van tevoren opgestelde bedoelingen van de leerkracht wel centraal staan. het gaat daarbij om korte termijndoelen, die na afloop steeds worden geëvalueerd om te bekijken of deze behaald zijn.
Spelen moet je leren!
Kleuters leren dus door te spelen, maar het is verkeerd te denken dat ze daar helemaal geen hulp bij nodig hebben. Spelen wordt geleerd en komt niet vanzelf. De laatste jaren zie je het spelniveau van kinderen enorm dalen en merk je dat kinderen steeds vaker met een andere beginsituatie wat betreft spel de kleuterklas binnenkomen. Doordat jonge kinderen steeds vaker met digitaal speelgoed spelen hebben ze bij binnenkomst in de kleuterklas vaak een andere breinontwikkeling doorlopen en zijn ze vaak erg product georiënteerd en minder georiënteerd. Het brein reageert op het spelen met deze digitale speeltjes met de aanmaak van veel endorfine en dopamine. Kinderen weten vaak niet meer hoe ze zelfsturing kunnen geven aan spel zonder deze verslavende stofjes. Als leerkracht heb je dus de taak om de kinderen te leren spelen. Je zult daar als leerkracht dus ook steeds vaker op moeten gaan anticiperen en kleuters moeten meenemen in de technieken van het spelen.
Kortom: lesgeven over spelen.
Kinderen die nog niet zo ver in hun ontwikkeling zijn, laten vaak nog weinig rollenspel zien, maar vooral hanterend spel. Zij hebben de ervaringen die deze spelvorm biedt wellicht nog nodig, maar misschien zijn ze ook wel toe aan een volgende stap in hun spel.
Veel kinderen hebben hier ondersteuning door de leerkracht bij nodig.
Voor sommige kinderen is spel ook lastiger.
Denk bijvoorbeeld aan kinderen die moeite hebben om hun aandacht te richten.
Zij raken snel afgeleid en dwalen vaak van hoek naar hoek.
Je kunt spel in verschillende vormen aanbieden:
Vrij spel: het initiatief ligt bij de leerling. Er moeten veel mogelijkheden zijn om te leren in de rijke speel-leeromgeving. Leerlingen ontwikkelen zich in een rijke leeromgeving, ook wanneer de leerkracht niet aanwezig is.
Begeleid spel: het initiatief ligt zowel bij de leerkracht als bij de leerling. De mate van initiatief is gelijk. Hierbij biedt je begeleiding, waardoor het spel doelgericht wordt.
Geleid spel: het initiatief ligt bij de leerkracht. Dit maakt het spel doelgericht. De leerkracht bepaalt sterk de richting van het spel. Onder geleid spel vallen activiteiten in de grote kring en stimulering van een bepaald doel of gebied.
De gekozen spelvorm bepaalt jouw interactie!
De rol van de leerkracht
Wanneer we spreken van leren door te spelen, bedoelen we dat kinderen het geleerde moeten verwerken tijdens het spel, voor ze zich de nieuwe kennis en vaardigheden eigen maken en in een andere situatie kunnen gebruiken. Alleen vrij spel is dus nog geen onderwijs; het wordt pas onderwijs doordat de leerkracht invloed uitoefent op dat vrije spel.
De rol van de leerkracht bij spel is dus belangrijk, maar ook fijnzinnig.
Door te veel te praten of te snel vragen te stellen kan de leerkracht de spelsituatie en het initiatief van de kinderen namelijk ook gaan overheersen. Het gaat bij spelbegeleiding om de juiste mix van vrijlaten en leiden. De ontwikkeling van het kind staat voorop, de didactiek is daarbij volgend en uitnodigend. Een leerkracht die zich in het kind wil verdiepen, en daarbij goed kijkt en luistert naar wat kinderen laten zien in het spel, kan inschatten waar kinderen behoefte aan hebben en de juiste begeleiding bieden.
Speldidactiek
Onder speldidactiek wordt de regels en de kunst van het onderwijzen in spel verstaan.
Daarvoor moet de leerkracht vier krachtbronnen op orde hebben:
Werken vanuit passend beredeneerd aanbod waarin speldoelen zijn opgenomen
De kwaliteit van de verrijkte omgeving continu op orde houden
Een duidelijke en functionele organisatiewijze hanteren
Weten welke speldidactiek je bij spel kunt hanteren
Deze vier bronnen staan in verbinding met elkaar en zijn tevens afhankelijk van elkaar.
Er zijn verschillende vormen van speldidactiek, waarbij de ene vorm wellicht beter past bij de al bestaande organisatie dan de andere. Daarnaast hebben alle leerkrachten natuurlijk hun eigen stijl met een daarbij horende voorkeur voor speldidactiek.
Hoe je het spelen begeleidt heeft allereerst alles te maken met jouw eigen visie op spel.
Betekent spelen voor jou zelf kiezen of in opdracht ergens aan de gang gaan?
Betekent spelen voor jou doelvrij bezig zijn of vind je dat een leerkracht er ook best een opdracht bij mag geven? Vind je het proces belangrijker of het eindproduct?
Geef je opdrachten of suggesties? Wat als je om een kasteel hebt gevraagd en de kinderen bouwen een boerderij? Mogen de kinderen van jou zelf een betekenis geven aan de materialen waarmee ze spelen of geef jij die? Kortom...wat is jouw definitie van spel?
Het is belangrijk om daarbij stil te staan, omdat je er in jouw begeleiding anders zomaar voor zou kunnen zorgen dat spel werken wordt en dat je dan aan je eigen doel voorbij gaat.
Om het spel te begeleiden kun je gebruik maken van de drie V's (Boland, Aerden, Weghe & Vancraeyveldt, 2022).
Verkennen: Dat betekent veel observeren
Verbinden: Je verplaatsen in de kinderen en het spel dat ze spelen, vervolgens meespelen.
Verrijken: Je kans grijpen om je doelen in te brengen en een probleem in te brengen, wat de kinderen moeten oplossen.
Als je de drie V's toepast, ga dan altijd mee in het spel van de kinderen en wees niet gefocust op het behalen van een doel. Het gaat om inspireren en het geven van impulsen.
Niet alle kinderen zullen hetzelfde doel aangeboden krijgen op deze manier.
Blijf tijdens het spel in verbinding met de kleuters en let op betrokkenheid. Op deze manier blijven de drie kenmerken van spel, vrijwillig, plezier en actief, herkenbaar.
Het is overigens ook niet de bedoeling dat deze drie V's in deze volgorde worden doorlopen. De spelontwikkeling van de kinderen vraagt om een specifieke interventie.
Bij jonge kinderen zul je eerder kiezen voor verbinden, en als het rollenspel zich volop ontwikkelt voor verdiepen. Op grond van je observaties maak je zelf de keuze in welke interventie(s) je wilt inzetten.
Bij de begeleiding van het spelen in hoeken heeft de leerkracht ook verschillende rollen.
Hij/zij kan het spel observeren, sturen, beïnvloeden, stimuleren, begeleiden.
De leerkracht is in de eerste plaats echter een observator. Sturen beïnvloeden, stimuleren, begeleiden is alleen nodig wanneer kinderen zelf geen rijk spel laten zien.
Daarnaast is de leerkracht bemiddelaar, waarbij hij/zij interactie uitlokt tussen kinderen.
Verder is de leerkracht een speelmaatje, waarbij hij/zij meespeelt vanuit een gelijkwaardige rol. Vanuit deze rol kan de leerkracht tijdens krachtige momenten iets toevoegen.
Belangrijk is wel om daarbij de leiding van het spel bij de leerling te houden.
In onderzoeken is gebleken dat kinderen vaak een lage spelbetrokkenheid laten zien of hun spel stoppen wanneer de leerkracht rondloopt van kind naar kind en wisselend nabij is.
Deze korte contacten leveren bovendien vaak eenzijdige gesprekken/opmerkingen op, die vaak goed bedoeld zijn, maar juist verstorend werken en kinderen vaak uit hun spel halen. Vanuit het perspectief van het kind is het korte contact namelijk onverwacht.
Het kind moet opeens deelnemen aan de sociale interactie, wat voor een jong kind veel energie vraagt om te schakelen, vooral wanneer het kind geconcentreerd was op zijn spel.
Ook is gebleken dat kinderen vaak wel een goede spelbetrokkenheid laten zien wanneer de leerkracht rustig bij de kinderen gaat zitten en daardoor ook vaker ook tot tweezijdige gesprekjes komt of wanneer kinderen op enige afstand en zonder directe bemoeienis van de leerkracht samenspelen. Om helemaal op te kunnen gaan in spel is in de eerste plaats namelijk emotionele veiligheid nodig. Wanneer het kind zich eenmaal emotioneel veilig voelt bij de leerkracht, zal hij of zij ook op ontdekking uitgaan om de ruimte te verkennen en op enige afstand van de leerkracht spelen met andere kinderen.
Het kind heeft de leerkracht dan nog steeds af en toe om te checken of de omgeving veilig is. Maar als de leerkracht rondloopt, weten de kinderen niet waar hij of zij is.
Ze kunnen dan niet met een snelle blik contact maken en zich veilig en bevestigd weten.
De leerkracht is dan niet beschikbaar als bron van veiligheid. Dit kan de kinderen onrustig maken. Zij moeten langer rondkijken voordat er contact is; dat haalt hen uit hun spel.
Of ze gaan naar de leerkracht toe voor aandacht. Het rondlopen van de leerkracht gaat hand in hand met het rondlopen van kinderen.
Op de website van Expertis vind je een handige kwaliteitskaart rondom spel. Deze geeft in één oogopslag weer waar het om draait bij spel en spelen en is goed te gebruiken om binnen de eigen organisatie de gesprekken over spel op gang te brengen, de visie op spel te ontwikkelen of bijvoorbeeld de kwaliteit van spel en spelbegeleiding te bepalen.
De inbreng voorafgaande aan spel
Om kansen te pakken en te creëren om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren, zorgt de leerkracht voor de juiste inbreng vooraf, tijdens en na het spelen.
De inbreng van de leerkracht vooraf kan bestaan uit:
Kennis opdoen
Een leerkracht die kennis heeft van de verschillende ontwikkelingsfasen van rollenspel, kan beter inspelen op de behoeften van ieder kind en de zone van de naaste ontwikkeling.
De hoek inrichten
Als leerkracht maak je spel mogelijk door te zorgen voor een veilige, uitnodigende, gevarieerde en overzichtelijke speelplek met voldoende, uitdagend, krachtig en gevarieerd spelmateriaal, waar kinderen steeds iets nieuws kunnen ontdekken.
Hoe rijker de leeromgeving hoe eerder een leerling tot spel komt.
Niet al het aanwezige materiaal hoeft daarbij altijd beschikbaar te zijn. Maak keuzes die passen bij de interesses en de ontwikkeling van de kinderen. Haal materialen waar de kinderen geen interesse in hebben (tijdelijk) weg en introduceer nieuw materiaal en/of materiaal waar ze al enige tijd niet mee gespeeld hebben.
Tip: Heb je geen ruimte om de materialen buiten de klas te bewaren? Bewaar ze dan in opbergboxen met een pictogram van een slot, een kruis of een stopteken erop en leg de kinderen uit, dat ze deze materialen niet mogen gebruiken.
Een andere voorwaarde om tot rijk spel te komen is dat de speelplek een afgebakende ruimte is, die groot genoeg is en niet bij drukke hoeken of looproutes ligt.
Spelprovocatie
Stem je aanbod ook altijd af op wat de kinderen nodig hebben in ontwikkeling.
Vraag jezelf dus steeds af: Welke ervaringen of ontwikkeling wil ik op gang brengen?
Dit doe je voor de start van het spelmoment.
Het doel kan louter gericht zijn op het uitnodigen tot spel, maar ook op het stimuleren van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen. Bied activiteiten zorgvuldig en beredeneerd aan en vraag je daarbij steeds af welke leerervaring of welke ontwikkeling je op gang brengt.
Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan het neerleggen van slingers en een taart in de huishoek. Hiermee lok je spel over feest uit.
Betrokkenheid creëren
Zorg daarnaast voor betrokkenheid. In een betrokken activiteit voelt een kind zich uitgedaagd en wil het zich verder ontwikkelen. Hoge betrokkenheid tijdens het spelen kun je bereiken door ervoor te zorgen dat de hoek betekenis krijgt bij de kinderen.
Dit doe je door in gesprek te gaan en na te gaan wat een kind bezighoudt en waar zijn/haar interesses liggen. Misschien is een kind wild van auto’s of dinosaurussen en creëer je meer betrokkenheid door spel rondom deze onderwerpen uit te lokken.
Voldoende speeltijd
Een voorwaarde om te kunnen komen tot rijk spel is zorgen voor voldoende speeltijd (minstens 50-60 aaneengesloten minuten). Als er te weinig tijd is, dan zijn kinderen vooral bezig om materiaal te pakken en weer op te ruimen, wat ook erg frustrerend kan zijn.
Spel oriëntatie vanuit de kring
De speelwerktijd begint met een startactiviteit in de kring die elk kind op zijn eigen niveau kan oppakken. Soms is het ook nodig het spel in de kring te bespreken, voor of na het spelen. Dit is vooral van belang voor kleuters die niet kunnen kiezen of die moeite hebben om in het spel te blijven.
Dit kan op de volgende manieren:
Kennis vergroten
Het kan ook zijn dat je merkt dat kinderen kennis missen om het spel in de hoek goed te spelen. Misschien heb je een ziekenhuishoek en zijn ze zelf nog nooit in het ziekenhuis geweest. Onderzoek daarom in gesprekken met kinderen de inhoud van het thema en/of de rollen:
Wat weten zij al over een ingebracht thema of probleem?
Wat willen ze nog leren?
Welke rollen horen daarbij?
Welke handelingen horen daarbij?
Welke taal hoort daarbij?
Bespreek de dingen, die zij nog niet weten wat uitgebreider.
Kinderen hebben deze kennis nodig om deze goed te kunnen spelen.
Deze kennis kunnen ze bijvoorbeeld verkrijgen door
Boeken te bekijken.
Afbeeldingen of een praatplaat te bekijken.
Informatieve spelletjes te bekijken.
Spullen te bekijken
Een leergesprek te houden.
Gastsprekers uit te nodigen in de klas. Ouders kunnen bijvoorbeeld ook veel vertellen over hun beroep of hobby!
Uitstapjes te maken.
Houd de gedeelde herinneringen zoveel mogelijk met beeldmateriaal levend.
Inspiratie
Geef kinderen inspiratie voor hun spel. Ideeën komen niet altijd vanzelf.
Deze input is vaak kort en krachtig en dient enkel als een suggestie.
Het hoeft dus niet te worden uitgevoerd. Dit kan voor of tijdens het spel.
Denk bij dat laatste bijvoorbeeld aan de suggestie om materialen uit de knutselkast te benutten om iets te maken voor de spelhoek.
De doelstelling daarvan is het spelmoment kwalitatief te verlengen en doelgericht te verdiepen.
Tijdens de introductie van een nieuw thema kunnen nieuwe materialen en ideeën worden besproken. Haal bijvoorbeeld eerst eens samen de bestaande hoek leeg door te bekijken wat erin ligt en wat er niet bij het thema hoort.
Verhalen en/of prentenboeken kunnen ook aanleiding geven tot spel.
Zorg dat een voorgelezen boek of enkele illustraties daaruit een duidelijk zichtbare plek krijgen in de klas, om de herinnering aan het verhaal te ondersteunen.
Roep in de bouwhoek bouw-/constructieproblemen op door open vragen te stellen, zodat de kinderen worden uitgedaagd om ontdekkend en onderzoekend bezig te zijn.
Of vertel met een handpop een verhaal met een opdracht erin en vraag wie er wil helpen.
En maak dan achteraf als beloning de foto met de handpop erbij.
Ten slotte is informatie over de volwassen wereld van belang: maak er een gewoonte van om informatieve boeken of posters bij verschillende activiteiten te betrekken en toegankelijk te houden. Geef ze een plek in de hoek.
Beelden helpen om kinderen spelsuggesties te geven en ze te inspireren. Denk aan foto's van de wereld buiten de klas en foto's die bij het thema passen. Hang ze in de bouwhoek, bij beeldende activiteiten, maar ook in een thematisch ingerichte rollenspelhoek.
Ook foto's van producten van kinderen of van het spel van kinderen kunnen inspirerend werken. Hang ze op in de hoek of maak er mooie bladerboeken van en geef ze een plekje in de leeshoek. Denk verder ook aan tekeningen, ontwerpschetsen en plattegronden als inspiratiebron.
Spel demonstreren
Je kunt het spel ook voordoen. Dit noemen we ook wel demonstratiespel of modelen.
Iets voorspelen voor de grote groep is een goede manier om verbeeldend spel te stimuleren. Je voert daarbij in kleine stappen de handelingen van een rol uit en gebruikt daar passende taal bij. ‘Ik doe eerst mijn bakkersschort om. Nu doe ik meel in de kom en roer er water door. Zo, en nu ga ik het deeg kneden.’
Spel demonstreren kan in de hoek, met een kleine groep of je hele groep. Je bent in deze interventie een spelleider. Je neemt de leiding en geeft met je handelingen en taal tijdelijk ondersteuning om de spelontwikkeling op gang te brengen.
Het voorspelen kan verschillende doelen beslaan:
Om het spelgedrag van kinderen positief te beïnvloeden. Observeer wel meerdere keren voordat je besluit te demonsteren. Voor hele jonge kinderen is het herhalen van dezelfde handelingen of rommelen met de materialen namelijk een normale ontwikkeling. Laat hen hun eigen spel spelen.
Als remediërende actie voor kinderen die bepaalde aspecten van spel nog lastig vinden. Als je spelproblemen observeert, kan het demonsteren van rolgebonden handelingen een zinvolle interventie zijn. Je ziet bijvoorbeeld na meerdere observaties weinig betrokkenheid en ontwikkeling in het spel. Kinderen herhalen steeds dezelfde handelingen, gebruiken weinig taal of steeds dezelfde taal, rommelen met materialen, rennen achter elkaar aan door de ruimte, halen veel materiaal tevoorschijn en lopen dan weg.
Om materialen en spelplekken bij kinderen te introduceren
Om de kans te vergroten dat bepaalde doelstellingen in het spel worden geoefend
Maak kinderen bij de start van het thema enthousiast voor de inhoud, door bijvoorbeeld een deel van een bepaalde rol als introductie te spelen. Het gaat dan niet om voorspelen, maar om activeren.
Demonsteren kan ook zinvol zijn als kinderen over weinig taal beschikken en nog geen ervaring hebben met de inhoud van een rol, maar daar wel interesse in hebben. Uiteraard zorg je ervoor dat je kinderen in aanraking brengt met de inhoud. Dat kan door zelf koekjes te bakken, boeken te bekijken, naar een winkel gaan en via digitale voorbeelden.
Door spel te demonstreren kunnen er ook nieuwe woorden worden geïntroduceerd. Je vangt dan twee vliegen in een klap, kinderen gaan beter spelen en gebruiken meer taal.
Probeer bij ieder thema bijv. eens twee of drie situaties voor te spelen.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan het voorspelen van het spel in een winkel, waarin voor de kinderen duidelijk wordt welke taal en welk gedrag er bij een winkelier en een klant hoort.
Gebruik materialen uit de hoek en speel hiermee een situatie of verhaal voor (dit kan natuurlijk ook door 1 persoon gedaan worden). Zorg ervoor dat je bij het demonstratiespel je verhaallijn van tevoren hebt doorgesproken met je eventuele spelpartner(-s).
Maak dit ook duidelijk naar de kinderen. Ook dit is iets wat ze kunnen leren.
Het overleggen over wie er wat gaat doen en waarmee is natuurlijk ook een belangrijke factor voor het succes van het spelverloop. Bedenk van tevoren ook goed welke woorden je gaat toevoegen in je demonstratiespel. Laat de kinderen ook eens met dezelfde materialen in de kring hun eigen spel vormgeven.
Bij het voorspelen geef je als leerkracht spelsuggesties, niet de opdracht om het spel letterlijk na te spelen.
Spel voorbespreken
Een andere vorm van spelbegeleiding vanuit de kring is om na het verdelen van de hoeken een werkjes samen met de kinderen te bespreken wie welke rol heeft, wat voor materiaal daarvoor nodig is en wat ze gaan doen.
Probeer de kinderen uit te dagen met zoveel mogelijk suggesties te komen.
Dit kan houvast en duidelijkheid bieden voor kinderen die daar behoefte aan hebben.
Wanneer ze hun plan met jou en elkaar gedeeld hebben kunnen ze aan de slag.
Dit betekent overigens niet dat ze een einddoel moeten hebben.
Het is ook een plan als ze van plan zijn een stad te gaan bouwen (terwijl het uiteindelijk een racebaan wordt). Het van tevoren overleggen verbindt de kinderen met elkaar nog voordat ze aan het spelen zijn. Bovendien kun je op deze manier controleren of de kinderen een weloverwogen keuze hebben gemaakt of gewoon iets gekozen hebben omdat hun vriendje of vriendinnetje dat ook heeft gekozen. Als leerkracht kun je tijdens het overleggen de afspraken herhalen en je verwachting uitspreken (bijvoorbeeld aangeven dat je benieuwd bent of het gaat lukken om goed samen te werken).
Vervolgens kun je opdrachten geven of laat je kinderen plannen wat ze vandaag gaan doen aan de hand van de startactiviteit.
Kiezen of verdelen?
Sommige leerkrachten delen het spel in de hoeken uit en noteren ook waar de kinderen hebben gespeeld. Maar waarom eigenlijk? Waarom houden we dit bij? Wat doen we ermee?
Wat maakt het uit hoe vaak een kind ergens speelt? Het aantal keren dat een kind ergens speelt zegt namelijk helemaal niets over de spelkwaliteit.
Je kunt kinderen ook zelf laten kiezen. Op deze manier zal het kind ontdekken wat het leuk vindt en die dingen kiezen die aansluiten bij de eigen interesses en mogelijkheden en waar het op dat moment aan toe is. Elk kind heeft vaak zijn eigen voorkeur voor bepaalde spelletjes. Deze heeft dan vaak weer te maken met bepaalde vaardigheden.
Zelf een keuze leren maken heeft bovendien een belangrijke waarde: ook in het latere leven moet er natuurlijk steeds opnieuw gekozen worden.
Het gaat dan niet zo maar om een onbeperkte keuze: Het kiezen wordt natuurlijk ook wel beperkt. Niet alle kinderen kunnen immers tegelijkertijd in dezelfde hoek spelen.
Misschien kiest een kind lange tijd voor eenzelfde activiteit omdat het er voordien een lange tijd weinig interesse voor had. Een kleuter kan echter ook bang zijn dat iets niet gaat lukken en kan daarom altijd voor een vertrouwde activiteit kiezen. In dat geval is het goed het kind juist wel te stimuleren ook eens iets anders te kiezen. Door het spel van kinderen te observeren weet je snel genoeg of er sprake is van angst of interesse.
Je kunt bijvoorbeeld een kiesbord gebruiken om visueel te maken hoeveel kinderen in een hoek mogen spelen. Hierop zijn alle hoeken en activiteiten te zien waarvoor de kinderen kunnen kiezen en bij iedere hoek of activiteit hangen er evenveel spijkertjes, klittenbandjes of iets dergelijks als dat er speelplekken zijn. Wanneer de kinderen voor een hoek of activiteit kiezen hangen ze hun naam, symbool of foto bij een afbeelding hiervan.
Je kunt de naamkaartjes, symbolen of foto's ook al zelf ergens bij hangen zodat de kinderen kunnen zien wat ze die dag gaan doen. Meer informatie over het kiesbord vind je in mijn blog Het kiesbord
Soms wordt er bij kleuters ook gebruik gemaakt van een takenbord, waar de taken die de kinderen die week moeten doen op staan of een planbord, waarop de kinderen vooraf kunnen aangeven wanneer ze een activiteit/taak gaan inplannen.
Taken en plannen komen voort uit het Daltononderwijs. Voor de invoering van de Wet op het basisonderwijs in 1985 vond dit alleen plaats in klas 1 tot en met klas 6. Met de samenvoeging van kleuterschool en lagere school werd het ook doorgevoerd naar groep 1-2, zonder echter te kijken naar de breinontwikkeling van het jonge kind.
Wanneer je kijkt naar de breinontwikkeling van een jong kind dan is het de vraag of plannen een realistisch doel is bij jonge kinderen. Plannen gebeurt meestal voor een week.
Het jonge kind heeft echter nog weinig tijdsbesef en leeft in het hier en nu.
Daarnaast missen veel jonge kleuters nog de zelfsturing die nodig is voor het werken met een planbord. Zij kunnen nog maar een korte tijd gericht met een activiteit bezig zijn.
En kinderen op jonge leeftijd aanleren dat ze iets moeten doen, omdat de leerkracht dat voor ze heeft bedacht, geeft een boodschap af dat leren iets is wat je doet voor de leerkracht. Het zet in op excentrieke motivatie en niet op intrinsieke motivatie.
Kinderen kunnen echter heel goed leren plannen in de context van de speelwerktijd.
Vooraf bedenken wat je wilt gaan doen, wat je daarvoor nodig hebt en hoe je dat gaat doen is een meer passende manier om aan planningsvaardigheden van jonge kinderen te werken. Wanneer kinderen spelen is er bovendien ook sprake van een oefening in het zelfstandig werken, omdat ze hun eigen bezigheden hebben.
Stimuleer altijd de deelname van meerdere kinderen tegelijkertijd.
Dat stimuleert de communicatie, zodat de kinderen input krijgen van andere kinderen en hardop kunnen nadenken.
Spel observeren
Door het spel te observeren krijg je zicht in welke spelfase het kind zich bevindt.
Het kind laat in spel ook zien wat het wil leren, maar wat het nog niet zelfstandig kan.
Door goed te observeren krijg je dus ook zicht op de zone van naaste ontwikkeling en welke nieuwe spelimpulsen het kind een stap verder zouden kunnen brengen in de spelontwikkeling.
Heeft het kind op dit moment wel/niet iets van jou als leerkracht nodig?
Maar hoe doe je dat?
Allereerst met het vertrouwen dat ieder kind zich op een natuurlijke manier ontwikkelt, ook als jij niet precies weet wat een kind wel/niet kan.
Ten tweede is het belangrijk dat je kennis hebt van de ontwikkelingslijnen rondom spel.
Je kunt er vervolgens voor kiezen om steeds een bepaald kind te observeren, omdat het onmogelijk is om je van alle kinderen tegelijk een beeld te vormen.
Je kunt er ook voor kiezen een bepaalde hoek (bijv. drie keer een minuutje) te observeren, bijvoorbeeld om erachter te komen waarom het spel er niet goed verloopt.
Ga liever niet teveel rondlopen. Dit kan het spel van kinderen juist verstoren.
Ga liever in de rustige nabijheid zitten.
Tot slot kun je er ook voor kiezen om een leerlijn te nemen en daarbij zoveel mogelijk kinderen te observeren. Stel jezelf een eenvoudig haalbaar doel. Kies tijdens het observeren een plek waar het niet opvalt dat je het spel observeert. Ga bijvoorbeeld een klusje in de buurt doen, terwijl je luistert en meekijkt. Laat je ook niet afleiden door de andere kinderen. Doe bijvoorbeeld even een ketting aan als signaal dat ze jou niet mogen storen.
Leg bijvoorbeeld eens een observatie schrift in de hoeken en schrijf hierin op welke kinderen in de hoek speelden, of ze hier zelf voor hebben gekozen, welke handelingen ze uitvoeren met het materiaal, wat je opvalt aan de motoriek, of ze de materialen gebruiken zoals ze bedoeld zijn, of ze bepaalde dingen laten liggen, welk soort spel ze vertoonden en hoe lang, of dit past bij hun leeftijd, hoe het samenspel verloopt of er kinderen zijn die elkaars negatieve gedrag versterken en of dit beter gaat als ze met andere kinderen spelen? Luister naar wat de kinderen tegen elkaar zeggen. Praten ze met elkaar of langs elkaar heen? Gaat het gesprek over het spel? Maakt een kind al langere zinnen?
Als je kijkt en luistert krijg je heel veel informatie over de ontwikkeling van kinderen.
Verwerk je observaties op een efficiënte manier. Voorkom dat je alles meerdere keren loopt over te typen. Zet het bij voorkeur meteen op de goede plek. Tegenwoordig zijn er ook veel meer mogelijkheden dan aantekeningen maken in een map.
Denk bijvoorbeeld eens aan foto’s, die je toevoegt aan je leerlingvolgsysteem. Maak gebruik van geluidsopnames, zodat je deze later uit kunt typen, plaats de observaties op post-its of etiketten en plak deze na afloop van je werkles bij het betreffende kind in zijn/haar map of typ je notities rechtstreeks op een tablet, zodat je later kunt kopiëren en plakken.
Veel leerkrachten vinden het lastig om het spel in de hoeken gericht te observeren.
Samen het observeren oefenen kan heel leerzaam zijn. Film het spel van de kinderen en gebruik deze als studiemateriaal tijdens inhoudelijke bouwvergaderingen.
De observaties gebruik je om vervolgacties te ondernemen. Als je deze stap niet neemt, schiet de hele observatie zijn doel voorbij en heeft niemand er iets aan. Bedenk je wat je gaat doen met de informatie die je hebt verzameld. Aan de hand hiervan maak je bijvoorbeeld aanpassingen in de inrichting van je hoek.
Vervolgacties
De observaties geven je informatie over de fase waarin een kind zich bevindt en welke vervolgacties er ondernomen moeten worden om beter in te spelen op de behoeften van een kind en in de zone van zijn naaste ontwikkeling te komen. Aan de hand van de verzamelde informatie maak je bijvoorbeeld aanpassingen in de inrichting van of de begeleiding in je hoek. Als je die stap niet neemt, schiet de hele observatie zijn doel voorbij en heeft niemand er iets aan.
In de zone van de naaste ontwikkeling gaat het kind dat wat hij zo graag wil leren, maar zonder hulp nog niet kan, dankzij de interventie van de leerkracht zelf oefenen of ontwikkelen. Een kind dat in de zone van naaste ontwikkeling in de bouwhoek speelt, kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik wil een huis bouwen, maar ik weet niet hoe.’ Door dit kind vervolgens bijvoorbeeld aan ‘betere’ bouwers te koppelen of ondersteuning te bieden in de vorm van een voorbeeld, uitleg van de leerkracht, een bouwplaat of fundament kan het kind en stapje verder komen.
Meespelen
Een manier om een kind verder te helpen is meespelen tijdens het spel.
Meespelen is de krachtigste vorm van speldidactiek, maar ook de lastigste om te organiseren. Het vraagt om een organisatie, waarin kleuters gewend zijn om te werken met uitgestelde aandacht en over een grote mate van zelfstandigheid beschikken.
Laat je dus niet ontmoedigen wanneer jij daar in jouw praktijk nauwelijks aan toekomt.
Er zijn nog genoeg andere vormen van speldidactiek.
Het is bij meespelen erg belangrijk om het spel niet te verstoren en rustig, responsief in de hoek plaats te nemen en de leiding van het spel bij het kind te laten liggen.
De leerkracht volgt dus in de initiatieven die de kinderen zelf ontplooien.
Pas later in het spelmoment kan de leerkracht vanuit het spel voorzichtige suggesties doen.
Probeer je na het meespelen ook zo snel mogelijk weer terug te trekken zodat kinderen zelf verder kunnen spelen.
Neem een rol aan als je in het spel stapt en blijf rolvast. Je handelingen en taal sluiten aan bij je rol. Spreek tegen kinderen vanuit je rol en gebruik taal uit de wereld van nu: ‘Hoeveel weken moet mijn been nog in het gips, dokter?’, ‘Mijn auto heeft nieuwe banden nodig’ en ‘Wilt u een boeket van tulpen en narcissen van € 10,- voor mij maken?’
Gebruik in je rolgebonden taal de themawoorden en ondersteun dat in je handelingen. Daarmee verstevig je woordgebruik. Door dit in de spelcontext te doen, blijf je in de doen-alsof-wereld en houden de kinderen de regie. Wissel verschillende rollen af.
Wees de arts en de patiënt als daar spelimpulsen nodig zijn.
Voorkom instructie en controlerende vragen: ‘Nu moet je een recept schrijven’ en ‘Hoe heet die meneer waar je de medicijnen haalt?’. Daarmee haal je kinderen uit het spel en gaan ze jou het gewenste antwoord geven.
Sluit het meespelen altijd betekenisvol af. Nadat het been is gegipst, maak je een nieuwe afspraak en verlaat je het spel. Het is verwarrend voor kinderen als je als arts het spel instapt en als juf het spel verlaat.
Meespelen kan op verschillende manieren:
Spiegelend meespelen
Bij kinderen die verbeeldend spel spelen, kijk en luister je eerst goed naar wat ze aan het doen zijn. Als ze betrokken aan het spelen zijn, hoef je niet mee te spelen. Dat kan dan zelfs storend zijn! Maar als de kinderen in een bepaalde spel handeling blijven hangen, kun je wél mee gaan doen. Voor jonge kinderen kan het voldoende zijn om naast jou te spelen.
Bij jongere kinderen, die manipulerend spel laten zien, spiegel je de handelingen van het kind: je doet hetzelfde als het kind. Door spiegelend mee te spelen blijf je heel dichtbij de beleving van de kinderen en geef je het kind het gevoel dat wat hij/zij doet goed is.
Als je hetzelfde doet als het kind, dan geeft dat het kind een competent gevoel. je verwoordt, terwijl je spiegelt, wat je doet en ervaart.
Start met een korte observatie van het spel van de kinderen en imiteer dat spel met je eigen materialen. In plaats van steeds vragen te stellen aan de kinderen vraag je je dingen hardop af, verwonder je je hardop over aspecten van je eigen spel en eventueel ook de problemen die je daarbij tegenkomt: ‘Kijk nou, die doosjes passen in elkaar.’ Of: ‘Die deksel is veel te groot!’. Jouw opmerkingen zullen reacties uitlokken bij de kinderen en ze tot nieuwe handelingen inspireren die ze kunnen toepassen in hun eigen spel. Op deze manier kun je het spel heel goed een klein stapje uitbreiden door een volgende handeling toe te voegen.
Op deze manier kun je overigens ook twee kinderen die naast elkaar spelen aan elkaar proberen te verbinden om zo in de volgende fase van samenspel te komen.
Beredeneren
Bij kinderen die iets aan het maken zijn, die dus esthetisch spel spelen, vraag je om uitleg en ga jezelf ook iets maken. Je gaat samen met de kinderen beredeneren hoe je iets kunt maken. En je ontdekt en verwoordt zelf ook mogelijkheden. Bijvoorbeeld: ‘Kijk, als ik het zo vastplak, dan laat het niet meer los.’ Kijk dan of de kinderen jouw suggesties overnemen.
Je beredeneert samen met de kinderen het proces en zoekt samen naar oplossingen.
Suggesties doen
Je verbreedt de taal en handelingen in het spel van kinderen door tijdens het meespelen vanuit je gekozen rol nieuwe impulsen te geven. Bijvoorbeeld: uit je observaties blijkt dat het spel iedere keer op dezelfde wijze wordt gespeeld. In de bloemenwinkel worden door de klant steeds 3 tulpen en 3 rozen besteld, ingepakt en met 10 euro betaald. Door te verbreden lok je kinderen uit tot meer gesprek. Een gesprek uitlokken helpt een kind nieuwe bedoelingen (woorden en gedachten) aan bestaande te koppelen en deze in het spel duidelijk te maken door ze te verwoorden. ‘Ik wil graag 2 boeketten in een keer betalen, wat kost het?’, ‘De rozen zijn uitverkocht, welke bloemen heeft u nog meer?’, ‘ Waarom gebruikt u nu verband, dokter, want eerder kreeg ik gips’ en ‘Waar krijg ik het spuitje en waarom in mijn linkerarm?’
Taal-denkrelaties worden door verbreden betekenisvol ontwikkeld.
Een probleem inbrengen
Je brengt verdieping in het spel door bewust in de spelcontext een probleem in te brengen, waar vervolgens over oplossingen gedacht en geredeneerd kan worden.
Een probleem zorgt voor verwarring en daagt uit om in gesprek te zoeken naar oplossingen. Spelproblemen bieden allerlei kansen voor gesprek. Grijp ook kansen door problemen die kinderen zelf inbrengen vanuit de rol die je speelt te benutten.
Laat het probleem van de kinderen zijn. Geef hen de tijd en ruimte om zelf te denken en oplossingen voor het probleem te bedenken. Waardeer alle oplossingen en laat de kinderen deze uitvoeren. Door de ervaringen wordt het vanzelf voor de kinderen duidelijk wat handig is en wat niet. Houd het probleem klein en overzichtelijk. Problemen liggen voor het oprapen als je eerst het spel observeert. Een gebouw stort steeds in, de soep is te flauw, er zijn bloemen te weinig of het deeg is op. Voorkom dat je meerdere problemen tegelijkertijd inbrengt. Dat levert geen verdieping en een afgerond gesprek op.
Meespelen doe je overigens niet gewoon eventjes tussendoor.
Meespelen is niet snel even meedoen en richtlijnen geven.
Als je een effect wil hebben op de ontwikkeling van kinderen moet je bewust tijd maken om met hen te spelen. Niet door in je wekelijkse planning enkele momenten in te plannen, maar door dagelijks meermaals deel te nemen aan het spel van kinderen.
Denk je nu: ‘dat lukt toch helemaal niet in een kleutergroep waarin een heleboel kinderen je voortdurend opeisen en waarin je heel wat activiteiten moet bedenken om kinderen uit te dagen!’. Misschien is het dan hoog tijd om eens te ‘starten zonder thema’, om je leerkrachtgestuurde aanbod los te laten en te investeren in een krachtige basisomgeving, ruimte voor initiatief en een kindgerichtere aanpak.
Thema’s introduceren in de kleuterklas, al dan niet met inspraak van kinderen, blijft een grote meerwaarde. Het is dan ook zeker niet de bedoeling om al je thema’s over boord te gooien, maar wel om ze regelmatig links te laten liggen en themaloze periodes in te plannen. Door thema’s af en toe aan de kant te schuiven, creëer je voor jezelf meer ruimte om mee te spelen, kindinterventies in te plannen en zo tijd te maken om kinderen met extra zorgbehoeften individueel aandacht te geven. Daarnaast creëer je een omgeving waarin kinderen meer ruimte krijgen om zelf initiatief te nemen, om ondernemend en creatief te zijn. Uiteraard neem je tijdens de themaweken ook voldoende tijd om mee te spelen met je kleuters. Ook dan ben jij een meerwaarde in het verrijken van hun spel.
Doelen van meespelen
Het meespelen kan verschillende doelen beslaan:
Begeleiding gericht op de kwaliteit van het spel
Spel vraagt om zelfsturing. Kinderen die spelen moeten zelf sturing aan hun eigen leerproces kunnen geven en bijvoorbeeld zelf nadenken wat ze gaan spelen en wat ze daarbij nodig hebben. Dat vergt veel vaardigheden.
Begeleiding gericht op de kwaliteit van het spel kan worden geboden:
Om het spelgedrag van kinderen positief te beïnvloeden.
Om kinderen te begeleiden die nauwelijks of moeilijk tot spel komen
Om de speelruimte of het aantal materialen te beperken of juist uit te breiden
Om kinderen te stimuleren zich aan spelafspraken te houden
Om ze zelfstandig initiatieven te leren nemen.
Om de kans te vergroten dat bepaalde doelstellingen in het spel worden geoefend
Om een nieuw thematisch rollenspel aan te bieden
Begeleiding gericht op de communicatie tijdens het spel
Leren komt tot stand door interactie met anderen. Communicatie is zowel een voorwaarde voor de sociaal-emotionele ontwikkeling als de denkontwikkeling van een kind.
Door samen hardop met de activiteit bezig te zijn, is er veel meer kans op leren. Kies dus voornamelijk voor interactieve spelactiviteiten.
Daarom is het ook aan te raden wanneer kinderen steeds maar weer in de rol van baby of poesje kruipen om ze richting een andere rol te krijgen, waarbij ze wel moeten praten met elkaar. Deze begeleiding kan worden geboden:
Om nieuwe woorden worden te introduceren.
Om het taalbegrip te stimuleren
Om spraakinitiatieven van kinderen te vergroten
Om het reageren op taal van medeleerlingen of de leerkracht te stimuleren.
Begeleiding gericht op de sociaal-emotionele aspecten van het spel
Het is belangrijk dat alle deelnemers aan spel actief betrokken zijn. Daarvoor moet de activiteit afgestemd zijn op het niveau van het kind, betekenisvol zijn en verdere ontwikkeling uitlokken. Begeleiding gericht op de sociaal-emotionele aspecten van het spel kan worden geboden:
Om het initiatief tot het aangaan van sociale contacten te vergroten.
Om problemen op te leren lossen
Om samen te leren werken
Om andere kinderen te leren helpen.
Betekenisvolle interactie tijdens het meespelen
Het aangaan van betekenisvolle interacties met kinderen over hun werk en hun spel is een cruciale vaardigheid. Hoe doe je dat?
Voeg taal toe!
Gebruik in je rol gebonden taal nieuwe woorden en ondersteun dat in je handelingen. Beschrijf tijdens het meespelen wat je ziet, benoemen de materialen, de begrippen en de handelingen. De kinderen raken zo vertrouwd met de taal die hoort bij spel, zullen deze overnemen en zelf leren gebruiken. Daarmee verbreed je woordenschat en bied je nieuwe impulsen. Door dit in de spelcontext te doen, blijft het voor kinderen betekenisvol.
Blijf in de spelcontext!
Verbreed het spel betekenisvol door in de spelcontext te blijven. Laat het initiatief bij kinderen om op je suggesties in te gaan. Als je teveel stuurt in je suggesties en op je ingebrachte materialen, neemt de betrokkenheid af en wordt het jouw ‘spel’.
Zet kinderen aan het denken!
Zet de kinderen zelf aan het denken over hun spel. Zeg dus liever niet: "Goed gedaan", maar "Hoe heb je dat gemaakt?"
Stel vragen over het proces!
Stel tijdens het meespelen ook vragen, die uitnodigen tot denken en redeneren.
Door vragen te stellen laat je zien dat je geïnteresseerd bent in het spel van de kinderen. Ga echter niet als buitenstaander bij een hoek gaat staan om te vragen wat de kinderen aan het doen zijn, want dit kan het spel juist verstoren. Bovendien werken kinderen vaak helemaal niet naar een eindproduct, maar is hun spel een proces. Stel tijdens het meespelen dus liever vragen in een rol die je zelf aanneemt en stel vragen over het proces. Dus niet: "Wat zijn jullie aan het doen?", maar "Wat is jullie gebouw al hoog zeg! Ik vraag me af of het net zo hoog is als ik ben". Vel ook geen oordeel (negatief of positief). Zeg dus niet: "Het is mooi, maar dit kun je nog verbeteren", maar "Hoe zou je het nog steviger kunnen maken?" Kinderen kunnen er dan zelf voor kiezen om iets met die vraag te doen.
Geef suggesties!
Een andere verbale manier van meespelen is een suggestie doen.
Zorg er wel voor dat dit een suggestie blijft en geen opdracht wordt.
Bijvoorbeeld: De huishoek is veranderd in een restaurant en een kleuter vraagt je wat je wilt eten. Je kunt dan zeggen dat je het niet weet en om een menukaart vragen.
Zo breid je het spel mogelijk uit met een talige activiteit doordat de kinderen wellicht een menukaart gaan maken en leg je meteen het begrip menukaart uit.
Als zij jouw suggestie gebruiken in hun spel, dan was het een goede interventie. Als ze het niet gebruiken, lag de suggestie mogelijk buiten de zone van naaste ontwikkeling.
Materialen toevoegen
Het weghalen of toevoegen van materialen, zonder interactie, verbreedt ook het spel.
Als je ziet dat kinderen in hun spel iets goed zouden kunnen gebruiken, dan kun je tijdens het spel materialen toevoegen. Bijvoorbeeld: je voegt in de winkel nieuw fruit toe en haalt de appels weg. Je observeert vervolgens wat er gebeurt. Zien ze het materiaal?
Hoe wordt het gebruikt in het spel? Op grond van je observaties besluit je wel of niet mee te spelen en het materiaal te gebruiken. Je kunt zelf even mee gaan spelen zonder iets te zeggen en daarna kijken of kinderen dit overnemen in hun spel. Je kunt ook voor of na het spelen materialen toevoegen.
Informatie toevoegen
Voeg afbeeldingen en informatieve boeken toe, waarmee je het spel zou kunnen verdiepen.
Technieken toevoegen
Voeg zodra kinderen gedetailleerder en verfijnder gaan spelen en er zich een probleem voordoet, technieken toe, die kunnen helpen om het probleem op te lossen.
Denk bijvoorbeeld aan de metseltechniek, wanneer een bouwwerk steeds omvalt.
Een spelscript aanbieden
Voor kinderen die moeilijk tot spel komen, is het goed om hen visueel te ondersteunen.
Stel samen met de kinderen een spelverhaal of spelscript samen.
Een spelverhaal is een korte visuele weergave op papier van enkele opeenvolgende stappen van het verhaal. Bijvoorbeeld: de tafel dekken, eten klaarmaken, eten, afwassen enzovoorts. Kies de eerste keer maximaal drie handelingen voor je spelscript.
Als je een spelverhaal samen met de kinderen wilt samenstellen, doe je dit pas na de eerste spelervaringen in de hoek. Zonder ervaringen met materialen is een spelverhaal een betekenisarm verhaal. In een gesprek brengen de kinderen ideeën in.
Deze ideeën worden een verhaal, weergegeven in enkele foto’s of tekeningen.
Samen met de kinderen wordt het verhaal gespeeld. Het spelverhaal is een steuntje in de rug om volgordelijke handelingen, met gebruik van specifieke taal, uit te spelen.
Kinderen die het prettig vinden, zullen er gebruik van maken.
Meer over spelscripts vind je in mijn blog: Spelscripts
Evalueren en reflecteren
Bij het evalueren en reflecteren faciliteert de leerkracht na het spel, in de kleine of grote kring, gesprekken met de kinderen rondom het uitgevoerde spel.
Met het evalueren en reflecteren kan de leerkracht gewenst spelgedrag bekrachtigen, spelsuggesties doen voor een spelvervolg en andere kinderen inspireren tot spelen met bepaalde materialen. Dit kan op diverse manieren:
Zelfevaluatie
Bespreek het spel na in de kring. Hierbij kunnen kinderen hun werk laten zien, vertellen welke problemen ze tegenkwamen en hoe ze dat hebben opgelost.
Stel vragen als: Wat ging er goed? Wat was er lastig? Wat zou je de volgende keer anders doen en wat hetzelfde? Reflectieve vragen over het proces hebben als doel om kinderen zelf na te laten denken over de gekozen aanpak en ze uit te dagen om hun strategie om het doel dat zij zichzelf stelde alsnog te bereiken.
De kinderen doen daarbij het denkwerk. Jonge kinderen hebben van nature een onderzoekende houding en zijn creatief in het bedenken van oplossingen.
Volwassenen dienen deze niet in te vullen, maar daarop aan te sluiten.
De leerkracht gaat samen met het kind vanuit een onderzoekende, nieuwsgierige houding op zoek naar oplossingen en neemt daarbij een ‘niet weten houding’ aan waardoor het kind de expert van de oplossing wordt. Op die manier leert het kind sturing te geven aan zijn eigen leerproces. Hij krijgt er grip op, leert hoe hij het kan bijsturen en welke strategieën hij kan inzetten om zijn doelen te behalen.
Feedback van de leerkracht
Geef de kinderen tijdens en na het spel ook zelf feedback en wees je daarbij bewust van het verschil tussen procesgerichte feedback op het spel, waarbij de manier van overleggen, samenwerken en plannen maken wordt benoemd. Focus je dus niet alleen op het eindresultaat, maar vooral op het proces.
Benoem wat al heel erg goed ging, bijvoorbeeld een kind wat doorzette toen hij/zij een probleem tegenkwam. De feedback die je geeft is verder afhankelijk van je doelstellingen. Wanneer je doel bijvoorbeeld is dat de kinderen samenwerken, dan geef je diegene die goed samenwerkt een compliment daarvoor en benoem je het resultaat dat je van dat samenwerken ziet. Bijvoorbeeld: Wat een goede samenwerking!"
Werk presenteren
Je kunt tijdens het spel ook foto's maken en deze op het digibord laten zien. Zo kunnen de kinderen presenteren wat ze gedaan hebben en de andere kinderen geïnspireerd raken om nieuwe dingen uit te proberen. Bovendien geeft dit jou als leerkracht de kans om specifieke kennis en vaardigheden over te dragen, waar alle kinderen van kunnen profiteren in hun spel. Focus hierbij niet alleen op het eindresultaat, maar vooral op het proces.
Door niet alleen maar oog te hebben voor wat wel goed ging leren kinderen juist.
Nieuwe regels en afspraken maken
Misschien zijn er nieuwe regels en afspraken nodig, omdat het spel niet naar wens verloopt? Kinderen kunnen overigens heel goed zelf naar oplossingen zoeken. Dat werkt vaak ook beter dan opgelegde regels. Soms helpt het ook de regels visueel te maken of een foto op te hangen van een opgeruimde hoek.
Wanneer het spelen niet vanzelf loopt
Spelen gaat niet altijd vanzelf; kinderen moeten (soms) geholpen worden om hun spel op gang te brengen, om verschillende spelactiviteiten te ondernemen en om het spel op niveau te brengen en te houden. Op dat moment is het aan de leerkracht om via nieuwe impulsen en begeleiding de betrokkenheid weer te verhogen.
Alle kinderen starten met bewegen en spelen in manipulerend spel, ook ondernemen alle kinderen na verloop van tijd rol gebonden handelingen, maar het interactieve rollenspel ontstaat niet altijd automatisch. Veel kinderen blijven dan ook op dit punt steken.
Of kinderen klaar zijn voor deze fase, hangt van veel factoren af. Ze zijn daarin bijvoorbeeld vooral afhankelijk van hun sociale omgeving. Wordt er thuis gespeeld? Wordt er thuis Nederlands gesproken? Hebben ze een taalachterstand? Als kinderen niet tot deze laatste fase van spel komen, is het ook belangrijk dat de leraar ingrijpt en het spel stimuleert.
Er zijn ook veel verschillen in de thuissituaties en achtergronden van kinderen.
Daardoor heeft het ene kind iets anders van jou als leerkracht nodig dan het andere kind.
Zo is het cruciaal om te werken aan het welbevinden van kinderen die het thuis niet goed hebben. Anders gaat het met hun ontwikkeling ook niet goed.
Probeer daarnaast in kaart te brengen in hoeverre ouders hun kinderen voorlezen en met hen praten. Ook daar zitten grote verschillen in. Probeer ouders hierin te stimuleren, bijvoorbeeld door hier een ouderavond over te organiseren.
Kortom: Neem ouders mee en betrek ze in jouw spelbegeleiding.
Differentiatie in de hoeken
In het spelaanbod maak je onderscheid tussen het aanbod voor de startende, beginnende en gevorderde spelers in een groep.
In iedere aanbodsfase heeft de speler specifieke ondersteuningsvragen, waar jij als leerkracht didactisch op kan inspelen. In de meeste groepen zijn de gevorderde spelers aan het begin van het schooljaar overgegaan naar groep 3, waardoor je het nieuwe schooljaar vaak opstart met startende en beginnende spelers.
Hoe doe je dat? De gouden regel hierbij is dat spelaanbod zich van klein naar groot, ofwel van eenvoudig naar complexer ontwikkelt.
De startende speler:
Bij de startende speler past klein solistisch en spiegelend spel, bijvoorbeeld alleen of samen met een ander kind op een kleed of op een andere afgebakende speelplek, met slechts een paar materialen. Hierbij is de nabijheid van de leerkracht nog erg gewenst.
De beginnende speler:
Bij de beginnende speler past groot solistisch spel en klein samenspel, bijvoorbeeld door te starten in de keuken van de huishoek, waarbij het voorspelen van de leerkracht de kinderen spelimpulsen geeft.
De gevorderde speler:
Bij de gevorderde speler wordt het samenspel steeds groter, worden er vooraf plannen gemaakt en is het rollenspel thematisch. De huishoek kan in deze fase verbonden worden aan andere speelplekken, zoals de (losse) themahoek.
Veel scholen werken tegenwoordig met kleine kringen om aan alle verschillende niveaus in de klas tegemoet te komen. Al die kleine kringen zorgen er echter ook voor dat veel leerkrachten het gevoel hebben dat ze weinig tijd meer hebben om het spel in de hoeken te observeren en te begeleiden. Differentiëren in de hoeken is echter veel gemakkelijker, dan differentiëren in de kring. Tijdens het spelen hoeft geen enkel kind op jouw hulp te wachten en wanneer je de hoeken rijk hebt ingericht, hoef je je ook niet schuldig te voelen wanneer je een kind die dag niet hebt kunnen observeren of spreken. Het kind heeft dan wel precies aangeboden gekregen wat het nodig heeft, ervaringen op mogen doen en geleerd. En natuurlijk leren kinderen niet alleen van jou en van jouw invloeden op het spel, maar ook van de andere kinderen. Door spelen in de hoeken belangrijker te maken dan leren in de kring, creëer je een situatie waarin differentiëren veel minder nodig is.
De kring kun je dan gebruiken om aan te sluiten op wat de kinderen spelen.
Een kleine kring is ook geen doel op zich, maar een middel, dat ook ingewisseld kan worden voor een ander middel. Als je hiervoor kiest dan vergt het natuurlijk ook wel kennis van de leerlijnen, een goede kijk op de ontwikkeling van de kinderen, leerkrachtvaardigheden zoals het inrichten van een rijke leeromgeving en het (bege-)leiden van spel. Tenslotte is het van belang dat je observeert en aanpassingen maakt naar aanleiding van deze observaties.
Op zoek naar meer?
Boekentip:
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën in een reactie op deze blog te delen!
Bronnen
Materialen doen ertoe! Sanne Bottger, 2016.
Kiezen voor het jonge kind, Helma Brouwers, 2019.
댓글