site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverJuf Angelique

Mondelinge taalontwikkeling

Bijgewerkt op: 30 jun.

De ontwikkeling van taal vormt binnen de totale ontwikkeling van een kind een heel belangrijk aspect. Hoewel het lijkt alsof kinderen vanzelf taal eigen maken, is dit niet het geval. Ze zijn gebaat bij een doordacht taalaanbod en stimulering van divers en rijk taalgebruik. In de periode van nul tot acht jaar is de ontvankelijkheid voor taal het grootst.

In deze blog vertel ik je meer over de mondelinge taalontwikkeling bij kleuters.



De functie van taal


Binnen de ontwikkeling van een kind is de ontwikkeling van de taal wellicht het belangrijkste aspect. Taal is een ontzettend handig instrument om:

  • te vertellen wat je wilt

  • te uiten wat je voelt en denkt

  • de wereld te ordenen en daarmee grip te krijgen op de wereld

  • contact te hebben met andere mensen

  • informatie over te dragen


Taal heeft dus verschillende functies. Alleen in samenhang met deze functies heeft het steeds beter leren beheersen van de taal zin.

Enerzijds leren we het instrument taal op zich steeds beter hanteren en anderzijds leidt deze vaardigheid tot meer kennis, contact met anderen enz.

 

Thuistaalverwerving


Bij taalontwikkeling gaat het om de combinatie tussen de taalinhoud (semantiek), de taalvorm (fonologie, morfologie en syntaxis) en het taalgebruik (pragmatiek).


Er zijn vier gebieden in het brein die belangrijk zijn voor het leren van een taal.

Dit zijn de gebieden waar je:

  1. Een taal leert begrijpen

  2. Een taal leert produceren

  3. Leert om fysiek je tong, mond en lippen te gebruiken bij het spreken

  4. De logische grammaticale verbanden van een taal leert.

In het brein zijn er in de linker- en rechterhelften verbindingen die het verwerven van een taal versterken.


Nog voordat kinderen naar de basisschool gaan leren ze hun moedertaal begrijpen, spreken en te gebruiken. Ze leren de taal vanuit twee richtingen: vanuit hun aangeboren taalvermogen en vanuit de mensen om hen heen die taal aanbieden en voordoen.

In principe is er geen sprake van taalles of lijsten met taaldoelen, het gaat vanzelf.

Daarom wordt dit proces vaak taalverwerving genoemd.


Het waarnemen van spraakklanken en het leren begrijpen van een taal bevindt zich in de linkerhelft van het brein: het centrum van Wernicke.

Het leren produceren van een taal (het vloeiend achter elkaar uitspreken van woorden en zinnen) bevindt zich in het centrum van Broca.

Deze twee gebieden zijn de belangrijkste taalzones omdat ze de basis van een taal vormen. Daarnaast, zijn er twee andere zones van belang.

Ten eerste het motorische gebied voor besturing van lip- en tongbewegingen en ten tweede het begrijpen van logische en grammaticale constructies.


Uit onderzoek en hersenscans is gebleken dat het luisteren naar muziek zich op dezelfde plek in de rechterhelft bevindt als het luisteren naar taal. Dit verklaart meteen waarom taal en muziek zo goed samenwerken.


Een kind leert een taal in deze volgorde:


1. Klankherkenning:

Taal is klank. Om een taal te leren moet een kind die horen. Input is dus cruciaal.

Het ontwikkelen van klankgeheugen start gelijk in het eerste levensjaar.

Een kind leert eerst een klank te herkennen en daarna te produceren.


2. Klankproductie

Het produceren van klanken gaat vanaf zes maanden gepaard met de motorische ontwikkeling van lippen, tong en gehemelte.

Dat is een van de redenen waarom een baby naar je mond kijkt: om de articulatie te leren.

In de periode van zes tot twaalf maanden is een baby gevoelig voor de moedertaal.


3. Woordgeheugen

Het woordgeheugen begint zich te ontwikkelen in het tweede levensjaar.

Dit kun je zien als het opbouwen van een eigen woordenboek.

Het is belangrijk dat een kind op dit moment voldoende taalaanbod krijgt.

Het vocabulaire dat een kind opbouwt, hangt af van het taalaanbod dat hij krijgt.

Met steeds meer woorden in zijn woordenboek ontdekt hij verbanden tussen woorden (zinsbegrip).


4. Zinsvorming

Daaropvolgend start, in het derde levensjaar, de ontwikkeling van zinsproductie.

Rond zes jaar kan een kind alle klanken uit zijn moedertaal goed uitspreken en is er sprake van tongval, bijvoorbeeld een plaatselijk accent zoals het Brabants.

Voor deze tijd is het leren van klanken (tongval) uit een andere taal niet moeilijk voor een kind. Na het zesde levensjaar kan de uitspraak van klanken in een andere taal nog steeds geleerd worden, het is alleen wel moeilijker. Denk bijvoorbeeld aan de th in het Engels, die voor Nederlanders lastig kan zijn

 

Doelen


In dit domein wordt onderscheid gemaakt in verschillende doelen:

  • Passief taalgebruik

  • Actief taalgebruik

  • Luistervaardigheden

  • Spraak

  • Gespreksregels

  • Je mening geven

 

Taalfasen


De taalontwikkeling verloopt bij normaal ontwikkelende kinderen als vanzelf.

Het is echter wel een zeer complex proces.


De taalontwikkeling verloopt in kleine sprongetjes. Daarbij lijken kinderen steeds een vaardigheid te beheersen, maar die kan soms ook weer wat wegzakken als het kind bezig is met de ontwikkeling op een ander gebied. Zo wisselen bijvoorbeeld de motorische ontwikkeling en de taalontwikkeling zich af.


In de praktijk zie je dat de beginsituaties van kleuters op het gebied van hun taalontwikkeling veel kunnen verschillen.

De ene kleuter die net op school komt heeft al veel meer taalvaardigheden dan de andere.


Observatie van de taalontwikkeling kan haast bij alles wat kinderen doen plaatsvinden, want haast bij alles wat kinderen doen wordt taal gebruikt. Daarbij vormt spontaan taalgebruik in natuurlijke "gewone" situaties en binnen kleinere groepjes het vertrekpunt, omdat dat de situaties zijn waarin het kind het meest van zichzelf zal durven prijsgeven.

Op basis van wat een kind spontaan vertelt kan de leerkracht zich een beter beeld vormen.


Om te observeren waar het kind ergens in zijn/haar ontwikkeling staat is het gebruik van leerlijnen een handig hulpmiddel en houvast.

Deze leerlijnen zijn als het ware de wegen waar langs de ontwikkeling verloopt.

Op die leerlijnen bevinden zich verschillende mijlpalen of tussenstations.

Dit zijn vaste herkenningspunten, die aangeven of de ontwikkeling van een kind in de pas loopt met de gangbare ontwikkeling. In de praktijk blijkt overigens vaak dat de ontwikkeling van kleuters niet altijd zo stapsgewijs en gelijk aan de leerlijnen verloopt.

Soms slaan kinderen mijlpalen over en soms blijven ze wat langer in een bepaalde ontwikkelingsfase hangen om vervolgens weer een grotere sprong te maken.

De ontwikkeling van een kleuter verloopt namelijk niet lineair, maar met sprongen.


Tussen 0-12 maanden


In de pre linguale periode , tussen 0-12 maanden, wordt er vooral geoefend met klanken (fonologie). Dit is de voorbereidende fase op het praten. Door het brabbelen (verbaal) en eventueel gebaren (non-verbaal) leert een baby communiceren met de omgeving.

Ook de pragmatiek wordt in deze fase al geoefend. Denk maar eens aan het wisselen van de beurt tijdens het brabbelen of de ‘kiekeboe-spelletjes’.


Tussen 12-18 maanden


In de vroeg-linguale fase (ongeveer vanaf 12 maanden tot 2,5 jaar) leren kinderen woorden (semantiek) te gebruiken. Kinderen starten vooral met zelfstandig naamwoorden, zoals "bal". Rond de 18 maanden breidt de woordenschat zich ineens heel snel uit en gebruiken kinderen soms al tweewoordzinnen (syntaxis).


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt opdrachtjes met twee woorden.

  • Het kind kan een of meer lichaamsdelen aanwijzen.

  • Het kind begrijpt ruim 40 woorden.

  • Het kind begrijpt eenvoudige vragen, ondersteund met gebaren

  • Het kind begrijpt eenvoudige aanwijzingen

  • Het kind volgt eenvoudige instructies op, zoals: "geef maar aan mama!"

Actief taalgebruik:

  • Het kind brabbelt veel en gevarieerd en gebruikt ook vaste klanken of brabbels, bijvoorbeeld "boe" voor een koe

  • Het kind imiteert geluiden.

  • Het kind zegt ongeveer 10 losse woorden, zoals "papa", "mama" enz.

Luistervaardigheden:

  • Het kind reageert op omgevingsgeluiden, zoals een deurbel of een telefoon.

  • Het kind reageert op zijn eigen naam.


Tussen 18-24 maanden


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt zinnetjes met drie woorden.

  • Het kind begrijpt ruim 200 woorden

  • Het kind begrijpt eenvoudige vragen, zoals: "Waar is de bal?"

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 50 woordjes.

  • Het kind maakt zinnen van twee woorden.

  • Het kind imiteert volop.

  • Het kind gebruikt zijn/haar eigen naam.

Luistervaardigheden:

  • Het kind herkent dierengeluiden

Spraak:

  • Het kind heeft de volgende medeklinkers verworven: b, d, m, n, p, t.

  • Het zegt bijvoorbeeld tip tegen een kip.


Tussen 2-2,5 jaar


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt ruim 400 woorden

  • Het kind begrijpt eenvoudige wat- en wie-vragen

  • Het kind begrijpt een eenvoudige opdracht, zoals "Leg je knuffel maar in bed"

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 200 woorden

  • Het kind maakt zinnen van 2-3 woorden, zoals "auto rijden"

  • Het kind stelt wat- en waar- vragen

  • Het kind zingt mee met liedjes

  • Het kind praat tegen andere kinderen

Luistervaardigheden:

  • Het kind kan zich richten op geluid en taal

Spraak:

  • Het kind heeft de volgende medeklinkers verworven: b, d, f, g, k, m, n, ng, p, s, t.

  • Het kind is voor bekenden voor circa 50% verstaanbaar


Tussen 2,5-3 jaar


In de differentiatie fase (ongeveer van 2,5 tot 5 jaar) wordt alles wat het kind heeft geleerd tijdens de eerdere fases verder uitgebreid.

De zinnen worden steeds langer en kinderen leren meer over de grammaticale regels (morfologie). De woordenschat wordt nu ook extreem snel uitgebreid.


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt ruim 600 woorden

  • Het kind begrijpt vragen als: "Welke puzzel wil je maken?"

  • Het kind begrijpt opdrachten als: "Pak de puzzel uit de grote kast"

  • Het kind begrijpt een eenvoudig verhaaltje dat wordt ondersteund met plaatjes

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 550 woorden

  • Het kind maakt zinnen van 3-4 woorden

  • Het kind gebruikt het woord "ik"

  • Het kind praat over iets wat hij/zij heeft meegemaakt

Luistervaardigheden:

  • Het kind kan 5 minuten naar een verhaaltje luisteren

Spraak:

  • Het kind heeft de volgende medeklinkers verworven: b, d, f, g, j, k, l, m, n, ng, p, s, t, v, w, z en soms ook de 'r'.

  • Het kind is voor bekenden circa 75% verstaanbaar.


Tussen 3-3,5 jaar


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt ruim 1250 woorden

  • Het kind begrijpt minder logische opdrachten als "Leg het potlood op het bed"

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 1000 woorden

  • Het kind maakt zinnen van 4-5 woorden

  • Geleidelijk aan worden de zinnen steeds langer.

  • De zinsbouw vertoont nog wel allerlei gebreken (bijv. "ik ook snoepje hebben")

  • De verbuiging van woorden blijft voorlopig ook nog erg lastig.

  • Het kind stelt wie/wat/waar en hoe vragen

  • Het kind praat spontaan over thuis

  • Het kind voert gesprekjes met andere kinderen

Luistervaardigheden:

  • Het kind kan aangeven waar een geluid vandaan komt

  • Het kind kan geluiden van elkaar onderscheiden

Spraak:

  • Het kind laat lettergrepen weg, zegt bijvoorbeeld "velend" in plaats van "vervelend"


Tussen 3,5-4 jaar


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt ruim 1500 woorden

  • Het kind begrijpt eenvoudige vragen over waarom, wanneer en hoe

  • Het kind begrijpt samengestelde opdrachten als "Pak de grote auto en zet hem in de kast"

  • Het kind begrijpt een kort verhaaltje

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 1250 woorden

  • Het kind maakt langere zinnen met "en", "maar", "als" en "dan"

  • Het kind stelt vragen (waarom/hoe/wanneer)

Luistervaardigheden:

  • Het kind kan 5-10 minuten naar een verhaaltje luisteren

  • Het kind kan nuances in geluiden onderscheiden (hard-zacht, wel/geen geluid)

  • Het kind kan twee geluiden achter elkaar onthouden

Spraak:

  • Het kind heeft de volgende medeklinkers verworven: b, d, f, g, j, k, l, m, n, ng, p, r, s, t, v, w, z

  • Het kind is voor bekenden circa 90% verstaanbaar.


Tussen 4 en 4,6 jaar


Passief taalgebruik:

  • Het kind begrijpt ruim 2000 woorden

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 2100 woorden

  • Het kind maakt eenvoudige, enkelvoudige zinnen van 6-8 woorden.

  • Deze zinnen zijn in grammaticaal opzicht nog niet altijd juist (bijv. "Mijn papa doet ook auto rijden").

  • De verbuiging van die woorden is nu vaker juist (bijv. bij verkleinwoordjes en meervoudsvormen).

  • De werkwoord vervoeging is echter nog niet altijd juist.

Luistervaardigheden:

  • Het kind kan nu 5 minuten geconcentreerd luisteren in de kring.

Spraak:

  • Het kind spreekt vrijwel alle klanken goed uit, maar heeft soms nog wel moeite met de "r" of sommige medeklinker combinaties

Gespreksregels:

  • Het kind heeft nog moeite met gepast antwoord geven op een vraag

  • Het kind praat vaak nog door de ander heen.

  • Het kind is nog erg egocentrisch en gesprekken zijn nog vaak eenrichtingsverkeer en gaan vaak nog over zichzelf.


Tussen 4,6 en 5 jaar


Passief taalgebruik:

  • Het kind herkent ruim 3000 woorden

Actief taalgebruik:

  • Het kind gebruikt ruim 2600 woorden

  • In deze fase zijn kinderen al vrij goed in staat om langere en ingewikkeldere (ook vragende) zinnen te maken.

  • De opbouw van die zinnen is ook beter.

  • Er worden nu ook meerdere zinnen naast elkaar gebruikt. Deze vormen dan tezamen een hele zijn (samengestelde zinnen).

Luistervaardigheden:

  • Het kind begrijpt eenvoudige aanwijzingen en instructies en voert ze uit

Spraak:

  • Het kind praat goed verstaanbaar

Gespreksregels:

  • Het kind geeft gepast antwoord op een gesloten vraag.

  • Het kind stelt vragen over concrete aspecten van een onderwerp (wie, wat, waar)

Mening geven:

  • Het kind leert zijn/haar mening te geven (nee dat vind ik niet)


Tussen 5 en 5,6 jaar


In de voltooiingsfase (ongeveer van 5 tot 9 jaar) wordt de taal afgemaakt. Het kind krijgt steeds meer inzicht in de taal (metalinguïstiek).

Kinderen kunnen meer denken over de taal en zullen dus ook meer ‘taalgrapjes’ maken.


Actief taalgebruik:

  • In deze fase is de basis van de taal aanwezig. Dat wil zeggen dat het kind zijn gedachten al vrij goed kan verwoorden.

  • Het past eenvoudige werkwoord vervoegingen correct toe (bijvoorbeeld verleden tijd) en maakt ook gebruik van andere soorten woorden, zoals bijvoeglijke naamwoorden, voegwoorden zoals: want, omdat en toen en meervoudsvormen.

  • Het kind maakt nu goed gevormde, samengestelde zinnen.

Luistervaardigheden:

  • Een kind kan nu 10 minuten geconcentreerd luisteren in de kring

  • Het kind kan gericht antwoord geven.

  • Het kind begrijpt aanwijzingen en instructies en voert ze uit.

Spraak:

  • Het kind spreekt klanken goed verstaanbaar uit.

  • Het heeft soms nog moeite met de articulatie van complexe woorden.

Gespreksregels:

  • Het kind kent een specifieke gespreksregel en handelt daar naar.

  • Het kind geeft gepast antwoord op een eenvoudige open vraag (hoe, waarmee, wanneer).

  • Het kind stelt vragen om ergens meer over te weten te komen (hoe, waarom)

Mening geven:

  • Het kind verwoord zijn/haar mening


Tussen 5,6 en 6 jaar


Actief taalgebruik:

  • In deze fase zijn kinderen in samenhang met het zich ontwikkelende tijdsbesef ook in staat om een uitvoerig samenhangend verhaal van meerdere zinnen te vertellen.

Luistervaardigheden:

  • Het kind begrijpt meervoudige aanwijzingen en instructies en voert ze uit.

Spraak:

  • Het kind praat verstaanbaar en articuleert duidelijk.

Gespreksregels:

  • Het kind kent meerdere gespreksregels en handelt daar naar.

  • Het kind geeft gepast antwoord op denkvragen, tegendeelvragen en indirecte open vragen.

Mening geven:

  • Het kind verwoord zijn/haar mening en geeft er argumenten bij.


Tussen 6 en 6,6 jaar


Actief taalgebruik:

  • In deze periode is er een toename van de woordenschat en kent het kind ongeveer vijfduizend woorden.

  • De verbuiging van die woorden levert steeds minder problemen op, al zal het gebruik van voltooide deelwoorden voor veel kinderen nog lange tijd een struikelblok blijven.

  • Het kind vertelt samenhangende verhalen in een logische volgorde en de zinnen worden langer, complexer en zijn in grammaticaal opzicht vaker juist.

  • Het kind kent nu de betekenis van een aantal spreekwoorden.

Luistervaardigheden:

  • Een kleuter kan nu 15 minuten geconcentreerd luisteren in een kring.

Spraak:

  • Het kind spreekt klanken goed en verstaanbaar uit.


Mocht een kind deze talige mijlpalen, die op een bepaalde leeftijd moeten zijn behaald niet beheersen, dan is er reden tot zorg. Overigens is het niet zo dat taalzwakke kinderen zich niet verder ontwikkelen in de verschillende fases, maar het kan wel zo zijn dat een kind problemen ontwikkelt in een fase en daar langere tijd last van blijft houden. Zo kan een kind zich in de differentiatiefase bevinden, omdat hij langere zinnen gebruikt en zijn woordenschat uitbreidt, maar kan de pre linguale fase nog niet voldoende ontwikkeld zijn, omdat het kind bijvoorbeeld 'joef' tegen 'juf' zegt.


Er kan pas met lezen en schrijven worden begonnen, als de Minimum Spreeknormen door deze leerlingen behaald zijn. Pas als de mondelinge taalvaardigheid goed is opgebouwd en het kind in zijn/haar denken de wereld los van zichzelf kan beschouwen, is het namelijk toe aan een bewuste reflectie op taal. Dan begint ook het lezen en schrijven.

Indien dit niet het geval is, is het belangrijk, om de didactische ontwikkeling van de leerling goed in de gaten te houden. Didactische problemen zijn dan te verwachten en moeten tijdig aangepakt worden, om een grotere achterstand tegen te gaan!


Het is wel belangrijk om bij de interpretatie van de mondelinge taalontwikkeling, de invloed van de basiskenmerken, betrokkenheid en risicofactoren niet uit het oog te verliezen.

Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen

Deze gegevens geven namelijk een indicatie of een kind lekker in zijn vel zit en zijn een voorwaarde om tot ontwikkeling te kunnen komen.

Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit dus ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor de mondelinge taalontwikkeling en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.

 

Een beredeneerd aanbod


Hoewel het lijkt alsof kinderen vanzelf taal eigen maken, is dit niet het geval.

Kinderen zijn gebaat bij een doordacht taalaanbod en stimulering van divers en rijk taalaanbod. Omgevingsfactoren spelen ook een grote rol in de taalontwikkeling van kinderen. Uit onderzoeken blijkt dat kinderen van hoogopgeleide ouders in de eerste vier jaar van hun leven 45 miljoen horen en kinderen vaan laagopgeleide ouders 13 miljoen woorden. Als je veel woorden hoort, leer je ze beter dan wanneer je ze niet hoort.


Een beredeneerd taalaanbod maak je op basis van de ontwikkelingslijnen.

Deze geven richting aan de mondelinge taalontwikkeling in de kleuterperiode, doordat ze aangeven waar je naar toe werkt aan het eind van groep 2. Kies per periode (bijvoorbeeld van vakantie naar vakantie) een aantal subdoelen, die aansluiten op de vorige periode, zodat er een doorgaande lijn en een breed, gevarieerd aanbod ontstaat.


Als duidelijk is welke doelen en inhouden aan bod moeten komen, ga je kijken welke activiteiten daar bij passen. Houd daarbij wel rekening met het gegeven dat jonge kinderen anders leren dan een schoolkind. Spel is voor hen erg belangrijk. Door te spelen krijgen jonge kinderen grip op de wereld om hen heen en ook het leren doen ze spelen en handelend.


Zorg ook voor succeservaringen. Het leerplezier en zelfvertrouwen van kinderen nemen toe, als ze merken dat ze het kunnen. Betrek ouders erbij en deel je doelen. Hang bijvoorbeeld een doelenposter op of verspreid de doelen via de website of nieuwsbrief. Geef ouders ook suggesties om thuis op een speelse manier te werken aan de doelen



 

De verschillen tussen jongens en meisjes


Vastgesteld is dat de linkerhersenhelft langzamer groeit, dan de rechterhersenhelft en dat bij jongens deze tendens ook nog eens wordt versterkt onder invloed van het hormoon testosteron. Bij meisjes overheerst het hormoon oestrogeen, die de groei van de hersencellen aan de linkerkant juist bevordert. De rechterhersenhelft probeert tijdens de groei verbindingen te leggen met de linkerhersenhelft. Bij jongens ontwikkelt de linkerhersenhelft dus langzamer en hierdoor leggen ze in de rechterhersenhelft juist meer verbindingen aan. De verbinding met de linkerhersenhelft is bij jongens ook smaller dan bij meisjes. Iedere hersenhelft kent ook zijn eigen specialisatie.


De sterke verbinding tussen de linker- en rechterhersenhelft maakt dat meisjes over het algemeen ook taliger zijn. Voor taal heb je namelijk beide hersenhelften nodig.

Meisjes leggen eerder verbanden en kunnen ook makkelijker verschillende taken tegelijkertijd doen. Meisjes leren door informatie te verzamelen en door te praten over gedachtes, motivaties en gevoelens. Jongens focussen zich vaak op een onderwerp of een beweging. Ze kunnen eindeloos bezig zijn met een bouwwerk. Het eindeloos herhalen, verdiepen en onderzoeken versterkt hun sensomotoriek. Jongens leren door te doen.

Door fouten te maken en uit te proberen. Ze hebben ook iets meer tijd nodig om informatie te verwerken. Momenten van rust en aandacht zijn van groot belang.

Natuurlijk geldt dat ook voor meisjes.


Meisjes en jongens verschillen niet in intelligentie. Echter, ons onderwijs wordt wel heel talig aangeboden en dat kan de prestatie van meisjes positief beïnvloeden.

 

Taal en motoriek


De ontwikkeling van taal en motoriek gaan nauw samen.

Voor het spreken is het bijvoorbeeld van belang dat een aantal spiergroepen goed samenwerken en op de juiste momenten aanspannen. Daarom vormen alle fasen van buikligging tot aan gaan staan, een basis voor het leren spreken.


Het is als basis voor de taalontwikkeling ook heel belangrijk dat kinderen zowel binnen zichzelf als buiten zichzelf ritme kunnen ervaren. Ritme en bewegen zijn gekoppeld aan elkaar. Veel bewegingen vinden al plaats in een ritme; denk aan kruipen en wandelen.


De motorische ontwikkeling komt ook tot uiting wanneer volwassenen de woorden "niet" en "geen" gebruiken. Deze vragen namelijk om een omkering. Wanneer je zegt: "Je mag niet je beker in je tas doen", begrijpt een kind dat het dit juist wel bedoelt, omdat het woordje "niet" wegvalt in zijn gedachte. Deze snelle omkering is tot en met de kleuterleeftijd namelijk ook motorisch nog lastig.

 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën in een reactie op deze blog te delen!

 

Bronnen



.

.

.



1.410 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page