site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
Foto van schrijverJuf Angelique

De ontwikkeling van kleuters

Bijgewerkt op: 10 nov.

Ontwikkeling is een proces dat geleidelijk verloopt en meestal langere tijd in beslag neemt. Kleuters ontwikkelen ook sprongsgewijs en in fasen. Om tot ontwikkeling te kunnen komen zijn ook een aantal basiskenmerken nodig. In deze blog vertel ik je er meer over!



Ontwikkeling


Kinderen zijn continu in ontwikkeling. Niet op alle gebieden tegelijk en niet op alle gebieden in hetzelfde tempo. Ontwikkeling is een proces dat geleidelijk verloopt en meestal langere tijd in beslag neemt. Kleuters ontwikkelen ook sprongsgewijs. Soms lijkt er sprake is van een stilstand of soms zelfs van een terugval, maar later blijkt het kind dan ineens een grote sprong vooruit gemaakt te hebben. Ontwikkelingsvorderingen zijn dan ook niet op korte termijn vast te stellen of te meten. Alleen door over een langere periode naar jonge kinderen te kijken, kan vastgesteld worden of een kind zich inderdaad ontwikkeld heeft.


Ontwikkeling op allerlei gebieden verloopt volgens een aantal fasen.

Deze mijlpalen zijn terug te vinden in de ontwikkeling van elk kind. Dit betekent overigens niet dat de ontwikkeling van kinderen volgens een vast lineair patroon verloopt. Ontwikkeling is vaak eerder een ingewikkeld netwerk van onderling samenhangende aspecten, die elkaar beïnvloeden. Bij het observeren van kinderen kan het werken met ontwikkelingslijnen wel helpend zijn om ordening aan te brengen in dit netwerk en inzicht te bieden in de ontwikkeling die een kind reeds heeft doorgemaakt en welke volgende stappen een kind moet nemen. De mijlpalen zijn daarbij als het ware de tussenstations, die een kind in zijn ontwikkeling passeert.

Kennis over de ontwikkelingslijnen en mijlpalen maak gerichte ondersteuning mogelijk.

 

Basiskenmerken


Willen kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen dan moeten ze:


Vrij zijn van emotionele belemmeringen:

Een kind dat vrij is van emotionele belemmeringen:

  • Zit lekker in zijn vel

  • Heeft zelfvertrouwen en weinig bevestiging van de leerkracht nodig

  • Heeft niet zozeer de bevestiging van de leerkracht nodig heeft

  • Doet actief mee

  • Aarzelt niet bij het maken van keuzes en durft ze zelf te maken

  • Wacht niet bij de start van een activiteit totdat de anderen zijn begonnen, maar begint zelf

  • Wil in de kring best als eerst aan de beurt

  • Geeft bij het bespreken van een taak zijn eigen mening

  • Voelt zich niet geremd en neemt initiatieven

  • Presteert op school overeenkomstig met thuis

  • Voelt zich niet alleen in de kleine, maar ook in de grote groep thuis

  • Durft zichzelf te tonen en ontwikkelt geen gedrag waarbij het zo min mogelijk opvalt

  • Staat open voor contacten met andere kinderen en de leerkracht

  • Luistert naar anderen en gaat in op voorstellen van andere kinderen

  • Aanvaardt aandacht in de vorm van een pluim of een troostend woord

  • Past zich bij wisselende situaties en tegenslag aan

  • Gaat in plaats van blijft hangen in gevoelens van teleurstelling op zoek naar oplossingen

  • Komt op voor zijn/haar eigen belangen en behoeften

  • Weet wat hij nodig heeft en daar ook naar durft te vragen

  • Laat een ontspannen lichaamshouding en bewegingen zien

  • heeft geen moeite met afscheid nemen

  • Komt graag naar school

  • Durft zich emotioneel te uiten

  • Heeft controle over zijn gevoelens en uit ze op een adequate manier

  • Is overdag zindelijk


Nieuwsgierig, ondernemend en onderzoekend zijn:

Een nieuwsgierig, ondernemend en leergierig kind:

  • Legt een gezonde mate van ondernemingslust aan de dag.

  • Zit vol leven

  • Toont veel energie

  • Laat vitaliteit zien in zijn gezicht, lichaamshouding en bewegingen

  • Heeft veel plezier in spel

  • Heeft zin in het werken met ontwikkelingsmaterialen en opdrachten

  • Wil actief ingaan op voorwerpen uit de omgeving

  • Is niet bang voor nieuwe taken, andere onderwerpen of opdrachten. Deze hebben juist een uitdagend effect

  • Zoekt naar nieuwe uitdagingen

  • Pakt naar onbekend materiaal

  • Kiest bij vrije keuze opdrachten niet steeds voor hetzelfde, maar steeds voor iets nieuws

  • Houdt niet vast aan een geijkte aanpak, maar streeft andere oplossingen dan de gebruikelijke na

  • Durft als eerste de beurt te nemen

  • Is niet zo snel bang om fouten te maken of stout gevonden te worden

  • Is niet snel ontmoedigd als iets niet lukt, heeft doorzettingsvermogen en blijft het proberen

  • Steekt veel energie in werkjes


Zelfvertrouwen hebben en over een stabiel, gezond zelfbeeld beschikken:

Een kind met zelfvertrouwen:

  • Straalt zelfverzekerdheid uit

  • Durft zich te tonen en te laten horen

  • Durft in de belangstelling te staan

  • Ziet nergens tegenop

  • Toont initiatief

  • Gaat uitdagingen aan

  • Durft risico's te nemen en fouten te maken

  • Durft trots op zichzelf te zijn

  • Reageert niet krampachtig, maar ontspannen op mislukkingen

  • Weet van zichzelf waar het wel/niet goed in is en handelt daarnaar

  • Gelooft in zijn eigen kunnen

  • Beleeft vaak plezier aan wat het doet en meemaakt

  • Neemt met plezier deel aan het onderwijs

  • Ziet nergens tegenop

  • Geniet merkbaar van zijn eigen prestaties

  • Komt voor zijn eigen belangen en behoeften op

  • Heeft weinig bevestiging van de leerkracht nodig


Deze kenmerken (ontleend aan de visie van basisontwikkeling), zijn steeds de voorwaarden voor een optimale ontwikkeling. Ze staan niet los van elkaar en overlappen elkaar ook gedeeltelijk. Deze gegevens zijn onmisbaar bij het interpreteren van de resultaten met betrekking tot de ontwikkelingslijnen. Bij observaties moet steeds in de gaten worden gehouden of deze basiskenmerken (nog steeds) aanwezig zijn. Is dat niet voldoende het geval dan zal daar eerst de prioriteit moeten liggen in de begeleiding van het kind.

Daarnaast biedt deze informatie houvast bij het vinden voor eventueel geconstateerde ontwikkelingsachterstanden. Overigens is het wel raadzaam om de basiskenmerken steeds te zien in relatie tot het karakter, het eigene van het kind en diensleeftijd. Een kind van vier heeft doorgaans meer behoefte aan veiligheid en bevestiging dan een kind van 6 jaar.

 

Betrokkenheid


Om ontwikkeling bij kleuters uit te lokken is betrokkenheid een belangrijk vertrekpunt.

Het begrip "betrokkenheid" is afkomstig uit het Ervaringsgericht onderwijs van F. Laevers.

In betrokken activiteiten geven kinderen het beste van zichzelf.


Betrokkenheid is meer dan alleen maar leuk bezig zijn. Het kind moet zijn activiteit ook emotioneel doorleven. Betrokkenheid komt ook alleen voor in het smalle gebied tussen iets al kunnen en nog net niet kunnen. De activiteit moet dus niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk zijn. Betrokkenheid gaat ook niet samen met leeftijd of intelligentie.

Betrokkenheid slaat ook niet op de inhoud van de activiteit, maar op de kwaliteit ervan.

Bij het observeren van betrokkenheid kijk je dus niet zozeer naar welk materiaal een kind gebruikt of wat het resultaat van de activiteit is, maar naar het bezig zijn van het kind.


Hoge betrokkenheid kenmerkt zich door een aantal aspecten, zoals

  • Een hoge concentratie, waarbij het kind alles om zich heen vergeet en opgaat in zijn spel of taak.

  • Een sterke intrinsieke motivatie waarbij het kind veel energie in zijn werk stopt en uit zichzelf gedreven is om de activiteit uit te voeren en iets onder de knie te krijgen. Er wordt meer dan routinematig gehandeld.

  • Openstaan voor de omgeving en wat deze hem te bieden heeft.

  • Intense mentale activiteit.

  • Voldoening die voortvloeit uit de onbedwingbare drang om dingen te onderzoeken en ondervinden

  • De grenzen van het eigen kunnen verkennen en zichzelf uitdagen

  • Veel eigen inbreng


Om de mate waarin kinderen betrokken met iets bezig zijn van elkaar te kunnen onderscheiden heeft Ferre Laevers de Leuvense schaal van betrokkenheid als indicator voor ontwikkeling ontwikkeld. Hij stelt dat wanneer kinderen hoog betrokken zijn er ook fundamentele ontwikkeling plaatsvindt.

Om de mate van betrokkenheid te kunnen onderscheiden heeft hij vijf schaalwaarden ontwikkeld, ieder voorzien van concrete gedrag. Schaal 1 beschrijft het minst betrokken gedrag. Schaal 5 beschrijft het hoogt betrokken gedrag. Wanneer een kleuter een schaalwaarde van 3,5 of hoger dan is dat voldoende om in ontwikkeling te zijn.


De Leuvense betrokkenheidsschaal helpt je de vraag te beantwoorden: Wordt hier wel geleerd? Mocht je twijfelen aan de opbrengsten van het spel, onthoud dan dat je dit terugziet in de intensiteit en betrokkenheid tijdens het spelen. Kinderen die intens betrokken aan het spelen zijn, zijn namelijk altijd aan het leren. Wanneer kinderen cognitief te weinig worden uitgedaagd dan zie je dit terug in lage scores op hun betrokkenheid.

Wanneer je dus in staat bent om de betrokkenheid van kinderen tijdens spel te beoordelen, dan kun je het onderscheid maken tussen kinderen die gewoon lekker bezig zijn en kinderen die zich ontwikkelen. Wanneer je tijdens een doelgerichte activiteit een lage betrokkenheid ziet, heeft deze dus ook weinig waarde voor jouw observatie. Laat daarom iedere observatie van kennis- en of vaardigheidsdoelen samengaan met de observatie van betrokkenheid.


Naast dat je de betrokkenheid kan observeren op kindniveau, kan dat overigens ook op groepsniveau. Als de groep grotendeels of als geheel minder betrokken is, dan vraagt dat om direct ingrijpen, omdat weinig betrokkenheid dus niet leidt tot leren.

De mate waarin kinderen betrokken zijn, schommelt wel gedurende de dag.

Het is voor leerkrachten dus niet alleen zaak te leren zien of een kind betrokken is en in welke mate, maar ook tijdens verschillende momenten. Houd daarnaast in de gaten dat een kleuter van 5-6 jaar gemiddeld maar 8 minuten hoog betrokken kan zijn.

 

Risicofactoren


Er zijn een aantal factoren in het fundamentele, basale handelen van kinderen, die mede bepalend zijn voor de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van een kind.

De herkenning van deze kenmerken is van essentieel belang, omdat het kan verklaren waarom kinderen achterblijven in hun ontwikkeling.


Impulsiviteit:

Een impulsief kind:

  • Wordt in beslag genomen door iedere toevallige indruk of opkomende gedachte, ook al heeft die niets te maken met waar het kind mee bezig is.

  • Werkt vaak onvoldoende volgens een inwendig plan

  • Laat veel ongerichte activiteit zien, handelt op basis van gissen en lukraak proberen.

  • Heeft vaak moeite met zelfsturing.

  • Begint vaak te snel

  • Is vaak overactief.

  • Laat vaak onvoorspelbaar gedrag zien.

  • Laat een verhoogde afleidbaarheid zien

  • Zit overal aan

  • Gaat snel zijn/haar eigen hang

  • heeft moeite met luisteren naar wat de leerkracht zegt


Passiviteit:

Een passief kind:

  • Laat weinig initiatief zien

  • Aarzelt bij het maken van keuzes

  • Pakt naar veiligheid

  • Doet alleen datgene wat wordt opgedragen

  • Doet nauwelijks actief mee

  • Voelt zich niet snel uitgedaagd door zijn omgeving

  • Kan zich moeilijk op iets nieuws instellen

  • Laat een primitief niveau van fantasie-/rollenspel

  • Laat weinig zelfcontrole op fouten zien

  • Laat door een gebrekkige oriëntatie weinig reflectie en veel onnodige fouten zien

  • Heeft een geringe belangstelling voor nieuwe dingen

  • Is te weinig nieuwsgierig, vragend en explorerend

  • Houdt vast aan geijkte keuzes en aanpakken, ook als deze inefficiënt zijn

  • Ziet snel ergens tegenop

  • Wacht totdat een ander is begonnen

  • Vermijdt moeilijkheden

  • Wil steeds stoppen met een werkje, doelgerichtheid ontbreekt

  • heeft geen wil om iets onder de knie te krijgen

  • Vertelt weinig spontaan

  • Is terughoudend tot soms angstig in contacten

  • Praat in hele korte zinnen, veel hier-en-nu-taal.

  • Geeft niet het beste van zichzelf, steekt weinig energie in werk

  • Beleeft weinig plezier aan activiteiten

  • Is weinig betrokken, spant zich nauwelijks in

  • Heeft veel stimulering van buitenaf nodig

  • Komt zelf met weinig inbreng/ideeën

  • Wil zo min mogelijk opvallen

  • Is geremd

  • Blijft vaak zinloos manipuleren met materialen


Een slechte selectieve aandacht:

Een kind met een slechte selectieve aandacht:

  • Kan de aandacht moeilijk op iets richten en gericht houden

  • Is snel afgeleid door prikkels in de omgeving

  • Laat veel interne/lichamelijke onrust zien

  • Pikt vaak teveel bijzaken op, waardoor hij de hoofdzakenuit het oog verliest

  • Luistert slecht naar instructies, mist de essentie

  • Luistert slecht tijdens het kringgesprek

  • Heeft moeite met het toepassen en vasthouden van regels

  • Reageert vaak niet ter zake doende

  • Dwaalt gemakkelijk af, staart in de ruimte, dagdroomt vaak.

  • Concentreert zich moeilijk op een onderdeel

  • Doet nauwelijks actief mee


Een gebrekkige analyse en structurering:

Een kind met gebrekkige analyse en structurering:

  • Heeft moeite met het opnemen en verwerken van informatie

  • Heeft moeite met het maken van een puzzel, kralenplank of mozaïek

  • Heeft moeite met oriëntatie op de bladspiegel

  • Heeft moeite met het vinden van dezelfde (letter-)vorm

  • Heeft moeite met het na stempelen van een woord

  • Heeft moeite met figuur-achtergrond scheiding

  • Heeft moeite met het maken van een kleurplaat

  • Heeft moeite met het begrijpen van ruimtelijke relaties in het platte vlak

  • Heeft moeite met het oppakken van de essentie uit een verhaaltje

  • Heeft moeite met rijmen en het herkennen van een klank in bijv. de eigen naam

  • Heeft moeite met zelfstandig plannen

  • Gaat slordig te werk, raffelt het af

  • Heeft moeite met het begrijpen van ruimtelijke relaties in het platte vlak


Geringe wendbaarheid:

Een kind met een geringe wendbaarheid:

  • Heeft moeite met het toepassen van het geleerde in nieuwe situaties: elke variant moet opnieuw worden uitgelegd.

  • Moet telkens opnieuw hetzelfde leren.

  • Heeft moeite met het oppikken van de essentie van een handeling, opdracht of situatie

  • Laat op school niet zien wat hij thuis wel kan.

  • Ziet wat er gebeurt, maar verbindt er voor zichzelf geen consequenties aan.

  • Gaat routinematig te werk

  • Heeft moeite met wisselende situaties


Grote vermoeidheid:

Kinderen die grote vermoeidheid laten zien:

  • Hebben een gebrek aan energie

  • Zijn fysiek en/of mentaal snel vermoeid


Deze risicofactoren komen vaak in combinatie voor.

Overigens is het niet zo dat bij elk kind waarbij de ontwikkeling trager verloopt ook alle signalen bij de risicofactoren (of in dezelfde ernst) te herkennen zijn.

De genoemde risicofactoren staan ook niet op zichzelf, maar zijn nauw verweven met de basiskenmerken en betrokkenheid en spelen tezamen een centrale rol in de ontwikkeling van jonge kinderen.


Deze drie onderdelen vormen de basisgegevens en dienen steeds gekoppeld te worden aan de interpretatie van de ontwikkelingsgegevens van een kind.

Ontwikkeling bij een bepaald ontwikkelingsaspect vindt namelijk altijd plaats in samenhang met deze basisgegevens. Wanneer het bij een kind dus schort aan basiskenmerken, betrokkenheid of wanneer het risicofactoren laat zien, dan zal dit ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de diverse ontwikkelingslijnen.



 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!


..

.

2.208 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page