Het kleuterbrein is nog volop in ontwikkeling. Door te begrijpen wat er in het brein van kleuters gebeurt, kun je jouw handelen nauwkeuriger afstemmen op wat kleuters nodig hebben. In deze blog vertel ik je meer over hoe kleuters leren.
Een blik op het brein
Onze hersenen zijn net als andere organen opgebouwd uit cellen; de zenuwcellen of neuronen. Deze zenuwcellen maken contact met duizenden andere cellen en vormen op die manier zogenaamde synaptische netwerken. Deze netwerken zijn weer de bouwstenen voor grotere en complexere netwerken.
Het brein bestaat uit twee helften, met ieder hun eigen taken.
De linkerhersenhelft is de 'logische' hersenhelft. Hier is taal en denken gelokaliseerd.
De taken van de linkerhersenhelft zijn:
Regeltjes
Volgorde
Rijtjes
Woorden
Lijnen
Analyse
Tijd
Logica
Deze hersenhelft is betrokken bij het verwoorden, taalvaardigheden en wiskundig redeneren.
De rechterhersenhelft is de intuïtieve hersenhelft. Hier zijn beweging, emotie en lichamelijke oriëntatie gelokaliseerd.
De taken van deze hersenhelft zijn:
Kleur
Ruimtelijk inzicht
Afbeeldingen
Verbeelding
Zintuiglijke waarneming
Ritme
3D
Dagdromen
Deze hersenhelft houdt zich vooral bezig met het voelen en non-verbale. De kennis in onze rechterhersenhelft wordt niet verkregen door woorden, maar door beelden. Het is deze hersenhelft die ervoor zorgt dat we kunnen fantaseren en creatief aan de slag gaan.
Niet alleen deze twee hersenhelften ontwikkelen zich, maar er ontstaan ook snellere en sterkere verbindingen onderling. Deze verbindingen vormen de hersenbalk. Hier wordt informatie uit beide hersenhelften geïntegreerd en op elkaar afgestemd. Samenwerking tussen beide hersenhelften is constant nodig. Bij lezen, rustig nadenken, praten over gevoelens is deze verbinding ook een voorwaarde.
Naast deze twee hersenhelften bevatten de hersen ook een hersenstam; het limbische brein en de cortex. Evolutionair is de hersenstam het oudste deel van ons brein.
Dit staat hoofdzakelijk in voor overleven. Later is daar het limbische brein bij gekomen, dat onder andere zorgt voor emoties. Het jongste deel van ons brein is de cortex of hersenschors, die ons in staat stelt om na te denken. Deze drie delen bestaan ieder weer uit kleinere delen, die een eigen functie hebben en met andere onderdelen in verbinding staan.
De ontwikkeling van het brein
Door te begrijpen wat er in het brein van kleuters gebeurt, kun je je handelen nauwkeuriger afstemmen op wat kleuters nodig hebben.
De ontwikkeling van het kinderbrein is enorm fascinerend.
Een baby heeft na de geboorte slechts 30% van de uiteindelijke hersencapaciteit en legt de overige 70% in de eerste drie levensjaren aan.
Daarna ontwikkelt het kinderbrein zich nog tot het 25e levensjaar volop door.
Het brein is als een computer in wording, waarvan de hardware tussen 0-7 jaar wordt opgebouwd. Die hardware wordt gevormd door de primair sensorische hersengebieden en bestaat uit het vermogen tot aandachtig kijken en luisteren. Verder wordt het spraakvermogen geactiveerd en wordt een geheugen opgebouwd. Bovendien bestaat de hardware uit motorische vaardigheden die het mogelijk maken om de complexe vaardigheden van sporten en schrijven te kunnen uitvoeren.
0 -2 jaar
In de eerste levensjaren maken kinderen per seconde maar liefst 700 nieuwe hersenverbindingen aan. Het is een van de redenen dat een kind overdag echt niet zonder zijn of haar middagdutje kan. Het kinderbrein draait overuren en heeft de rust hard nodig om te groeien en zich te ontwikkelen. Wat betreft de cognitieve ontwikkeling spreekt men in deze periode over de sensomotorische fase. Vanaf de geboorte leert het kind de wereld waar te nemen via de zintuigen en objecten te ontdekken. Ook de motorische vaardigheden ontwikkelen zich in rap tempo.
2-7 jaar
Na enkele jaren ontwikkelt het kind de hersengebieden, die zijn betrokken bij geheugen en verbeeldingskracht. Ook ontstaat er begrip voor symboliek en concepten zoals verleden en toekomst. Dit noem je de pre-operationele fase. Dit is een gevoelige fase voor de ontwikkeling van allerlei executieve vaardigheden.
7-11 jaar
Vanaf zevenjarige leeftijd is een belangrijk deel van de hardware van het kinderbrein voltooid (vroeger heette dat schoolrijpheid) en krijgt de tweede fase in de breinontwikkeling vorm: de ontwikkeling van de associatie gebieden. Er kan dan aan de installatie van de softwarepakketten worden begonnen, kortom alle schoolvakken. Dit wordt ook wel de concreet operationele fase genoemd. In deze fase raakt het kind zich meer bewust van externe gebeurtenissen en andermans gevoelens.
11 jaar en ouder
Tegen het einde van de basisschool ontwikkelt het kinderbrein hersengebieden die zijn verbonden met vaardigheden als logisch redeneren en abstract en ruimtelijk denken.
Dit wordt ook wel de formeel operationele fase genoemd.
De prefrontale cortex ontwikkelt zich gedurende deze fase uit en het waarden en normen systeem interneert zich.
Onderzoeken naar het kinderbrein laten zien dat de ontwikkeling van het brein doorgaat tot ongeveer het vijfentwintigste levensjaar.
Als je een kijkje in het brein neemt, dan zie je allerlei verbindingen tussen de verschillende hersendelen. Opvallend hierbij is dat er, met name in de eerste levensjaren, enorm veel verbindingen bijkomen. Zo rond de leeftijd van 2 à 3 jaar zijn er meer verbindingen dan bij een volwassene! Dit komt doordat vanaf de leeftijd van ongeveer 10 jaar het aantal verbindingen weer af gaat nemen tot aan de volwassen leeftijd. Verbindingen die minder of niet efficiënt zijn worden namelijk verwijderd. Super slim dus, dat kinderbrein.
Zo gaat een dreumes van een wankelend loopje met veel overbodige bewegingen naar een zekere looppas. Van uitproberen, vallen en opstaan, naar efficiëntie.
Ontwikkeling van binnenuit
De globale route van ontwikkeling wordt in de grote lijnen bepaald door ons brein.
Het brein is zo geprogrammeerd dat bepaalde ontwikkelingen ‘gepland’ staan voor een bepaalde (gevoelige) periode. De volgorde van de mijlpalen is daarbij voor alle kinderen hetzelfde: van kruipen naar lopen, van brabbelen tot spreken, van spelen tot leren en van voorgelezen worden tot zelf leren lezen en schrijven. Het tempo en de mate van ontwikkeling verschillen per kind.
,
In de wisselwerking tussen de breinontwikkeling van een jong kind en de en stimulans vanuit de omgeving is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met deze verschillende leergevoelige perioden in de hersenen. Je kunt de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden (bijvoorbeeld lezen en schrijven) niet overhaasten als het neurale systeem van een kind daar nog niet rijp voor is. Wanneer de software overhaast wordt geïnstalleerd voordat de hardware zich goed heeft kunnen vestigen, zal de computer namelijk gaan vastlopen.
Ontwikkeling van buitenaf
Dat wil niet zeggen dat ontwikkeling alleen van binnenuit tot stand komt.
Hoewel de globale route van ontwikkeling genetisch is bepaald, zijn het de alledaagse ervaringen en de omgeving van een kind die deze genen ook daadwerkelijk activeren en uiteindelijk bepalen hoe het kinderbrein zich ontplooit. Zonder toegesproken te worden leren kinderen bijvoorbeeld niet praten.
Genen zijn weliswaar van groot belang, maar hoe het kinderbrein zich ontwikkelt en wie het kind later wordt, staat bij de geboorte allerminst vast. Of deze genen ook daadwerkelijk worden geactiveerd, hangt in belangrijke mate af van de omgeving.
Kinderen leren doordat ze daartoe worden uitgedaagd door hun omgeving.
De omgeving is dus ook belangrijk: Veiligheid, een goed pedagogisch klimaat in de groep, betekenisvolle activiteiten waarbij kinderen actief en betrokken bezig zijn, een rijke omgeving met rijke materialen, zijn onmisbare voorwaarden om tot ontwikkeling te komen.
Een basisvoorwaarde voor een optimale breinontwikkeling bij kinderen is een veilige en begripvolle omgeving. Een kind reageert namelijk sneller boos, verdrietig of onredelijk, omdat de prefrontale cortex nog niet volledig is ontwikkeld. Het is dan ook belangrijk dat ouders de soms hevig oplaaiende emoties herkennen en benoemen, zodat het kind zich begrepen voelt en rustiger wordt.
Waar veiligheid en stabiliteit belangrijk zijn op emotioneel gebied, heeft het kinderbrein uitdaging nodig op andere vlakken in het leven. Met name veel spelen en bewegen is essentieel om in de pre operationele fase motorische vaardigheden te ontwikkelen en nieuwe ervaringen op te doen. Buitenspelen biedt hierbij verreweg de meeste variatie en is dan ook een goede breinstimulans.
Het jongens- en meisjesbrein
Vastgesteld is dat de linkerhersenhelft langzamer groeit, dan de rechterhersenhelft en dat bij jongens deze tendens ook nog eens wordt versterkt onder invloed van het hormoon testosteron. Bij meisjes overheerst het hormoon oestrogeen, die de groei van de hersencellen aan de linkerkant juist bevordert.
De rechterhersenhelft probeert tijdens de groei verbindingen te leggen met de linkerhersenhelft. Bij jongens ontwikkelt de linkerhersenhelft dus langzamer en hierdoor leggen ze in de rechterhersenhelft juist meer verbindingen aan.
De verbinding met de linkerhersenhelft is bij jongens ook smaller dan bij meisjes.
Iedere hersenhelft kent ook zijn eigen specialisatie.
Hierdoor laten jongens en meisjes , los van hun karakter, vaak ook andere ontwikkelingsfasen zien. Motorisch gezien zitten jongen bijvoorbeeld langer in de symmetrische fase. Onderzoek heeft aangetoond dat jongens van vier jaar gemiddeld in de sensomotorische leeftijd tussen drie en vier jaar zitten. Meisjes van rond de vier jaar zitten gemiddeld op de sensomotorische leeftijd van 4,6 jaar. Vanuit deze gegevens is het natuurlijk logisch dat een jongen van vier jaar een schaar nog maar lastig kan hanteren, terwijl dit bij een meisje al beter lukt. Jongens zijn veel langer grofmotorisch aan het werk. Die sensomotorische rijping is absoluut noodzakelijk. Stel dat een jongen van vijf jaar cognitief gezien prima groep 3 aankan, dan is het toch verstandig om hem niet met cognitief leren te gaan belasten, maar al zijn energie beschikbaar te stellen voor zijn sensomotorische balans.
De sterke verbinding tussen de linker- en rechterhersenhelft maakt dat meisjes over het algemeen ook taliger zijn. Voor taal heb je namelijk beide hersenhelften nodig.
Meisjes leggen eerder verbanden en kunnen ook makkelijker verschillende taken tegelijkertijd doen. Meisjes leren door informatie te verzamelen en door te praten over gedachtes, motivaties en gevoelens.
Jongens focussen zich vaak op een onderwerp of een beweging. Ze kunnen eindeloos bezig zijn met een bouwwerk. Het eindeloos herhalen, verdiepen en onderzoeken versterkt hun sensomotoriek. Jongens leren door te doen. Door fouten te maken en uit te proberen. Ze hebben ook iets meer tijd nodig om informatie te verwerken. Momenten van rust en aandacht zijn van groot belang. Natuurlijk geldt dat ook voor meisjes.
Meisjes en jongens verschillen niet in intelligentie. Echter, ons onderwijs wordt wel heel talig aangeboden en dat kan de prestatie van meisjes positief beïnvloeden.
Wat bevordert en belemmert de ontwikkeling van het brein?
Factoren als rust, slaap, goede voeding, belevingen in de natuur, een warm nest, beweging en muziek maken dragen bij aan de ontwikkeling van het brein.
Alle zaken die schadelijk zijn voor een volwassen brein, zijn dat ook voor het kinderbrein. Helaas vaak nog een tandje erger, omdat het jonge brein volop in ontwikkeling is en hierdoor kwetsbaarder is voor schadelijke invloeden. Denk hierbij aan de verkeerde voeding, blootstelling aan gifstoffen, chronische stress of angst en een gebrek aan slaap, ontspanning of beweging. Uit onderzoek blijkt dat zaken zoals stress en suikerrijke voeding de hersenen letterlijk laten krimpen. Dit kan leiden tot een ontwikkelingsachterstand die alle latere leeftijdsfasen beïnvloedt. In de kindertijd leg je dus de basis voor gezonde hersenen en daarmee voor een gezonde en gelukkige toekomst van een kind.
Het kleuterbrein wil spelen
De basisvoorwaarden liggen voor jonge kinderen niet in het schoolse leren, maar in het creëren van spelmogelijkheden. De behoefte aan spelen is dan ook de meest in het oog springende karakteristieke eigenschap van gezonde kleuters. Het is hun eigen intensieve, actieve en spontane vorm van leren. Jonge kinderen zijn intrinsiek gedreven.
Hun jonge brein heeft honger naar nieuwe kennis en ervaringen. Zij willen het liefst direct handelend actief aan de slag gaan met de dingen in het hier en nu die hun interesse wekken. Ze leren door:
Te kijken en te imiteren
(Samen) spelen en werken.
Het vormgeven van eigen initiatieven.
Concreet handelend en pratend bezig zijn.
Het verkennen van de omringende wereld.
Waarnemen, exploreren en experimenteren (ontdekken en doen).
Te herhalen en te oefenen.
Jonge kinderen willen zijn, doen en kunnen wat de groten in hun omgeving kunnen en er nadrukkelijk bij horen. Onder dit streven liggen drie psychologische behoeften:
De behoefte aan sociale relaties
De behoefte aan competentie (dit kan ik)
De behoefte aan autonomie (onafhankelijkheid)
Behalve aanleg, zijn eigen initiatief en motivatie de ingrediënten voor ontwikkeling, die het kind zelf moet inbrengen. Vrij spelen houdt vrijheid van handelen in.
Kinderen bepalen dus zelf wat ze gaan doen, hoe, waarmee en met wie.
Kneden of dwingen helpt niet. Voor jonge kinderen zijn spel en activiteiten die ze zelf kiezen daarom bij uitstek de activiteit waar hun specifieke eigenschappen van leren en intrinsieke motivatie samenkomen.
Vrij spelen heeft ook geen precies omschreven begin of einde. Kinderen geven zelf aan wanneer het spel stopt, vervolgd moet worden of anders moet verlopen. Het wordt gekenmerkt door de aandacht en de intensiviteit waarmee een kind speelt.
Vanuit de ontwikkelingspsychologie is bekend hoe belangrijk deze vorm van leren voor de ontwikkeling van kleuters is. Spel draagt bij aan de cognitieve, de motorische, de sociale ontwikkeling en aan taalontwikkeling. En spelen reikt nog verder: het heeft ook betekenis voor de brede persoonlijkheidsontwikkeling. Het draagt bij aan een positief zelfbeeld. Kinderen ervaren tevredenheid met zichzelf en met hun bezigheid tijdens spel.
Ze ondervinden innerlijke rust. Ze leren hun mogelijkheden kennen, maar ook hun beperkingen. Spelen bevordert zelfstandigheid, zoals het nemen van initiatieven, problemen oplossen, plannen, fantasie en creativiteit. Kleuters willen hun omringende wereld verkennen en via het spelen begint de verkenning van de omgeving. Kinderen manipuleren met de voorwerpen van volwassenen, nemen rollen aan, moeten elkaar vertellen wat er in spel gaat gebeuren, hoe je je gedraagt in een rol en hoe de rollen verdeeld worden.
Ze raken vertrouwd met handelen volgens regels en normen in hun cultuur.
Kleuters leren via het spel veel van elkaar, doordat ze gedrag van elkaar afkijken en imiteren. Ook dit is een belangrijke vorm van leren. Kinderen leren door spel, omdat zij steeds datgene selecteren waardoor ze verder kunnen komen en nieuwe ontwikkelingsstappen kunnen zetten.
Hersenonderzoek laat ook zien dat je door het mogen ervaren van driedimensionale eigenschappen op jongere leeftijd dieper leert en de synaptische activiteit in de hersenen een blijvende band zal creëren (in tegenstelling tot wanneer je iets op een oppervlakkige manier leert). Met andere woorden, spelen en driedimensionale eigenschappen mogen ervaren, zal een blijvend pad in de hersenen creëren en een dieper begrip.
Jonge kinderen ontwikkelen zich door middel van vrij spel doordat ze onbewust telkens datgene kiezen, waardoor ze een volgende stap in hun ontwikkeling kunnen maken.
Deze processen doen kinderen in hun eigen tempo en zijn van buitenaf nauwelijks te beïnvloeden.
In het onderwijs krijgt deze vorm van leren niet altijd de aandacht die het verdient.
Helaas leven we in een maatschappij waarin de speelmogelijkheden voor jonge kinderen steeds verder afnemen en waarbij de functie van spel bij het leren vaak wordt onderschat en het schoolse leren vaak erg wordt overschat.
De gerichtheid op wat kleuters moeten kennen en kunnen vóór het gerichte leren begint, is vaak groter dan de aandacht voor hun eigen activiteit. Uit de ontwikkelingspsychologie kunnen leerkrachten lessen leren over de noodzaak van spelen, maar ook over de belangrijke stimulerende rol van de leerkracht, want betrokken spelen is geen vanzelfsprekendheid. Jonge kinderen moeten vaak gestimuleerd worden omdat zij niet allemaal uit eigen kracht nieuwe initiatieven ondernemen. Of omdat zij op een bepaald spelniveau blijven hangen en verzanden in eenzijdig of stereotype spel.
Schools leren past niet bij kleuters!
Het is een wijdverbreid misverstand dat kinderen alles zo vroeg mogelijk moeten leren.
Jonge kinderen laten zich namelijk leiden door een innerlijke groei. Ze leren als het ware volgens een eigen "ingebouwd" programma. In een proces, dat over alle eeuwen hetzelfde is, ontwikkelen kinderen zich volgens een vast patroon: van kruipen naar lopen, van brabbelen tot spreken, van spelen tot leren en van voorgelezen worden tot leren lezen en schrijven.
Een kleuter, zeker de vierjarige, is nog niet klaar om taakgericht te leren.
Taakgericht leren vraagt namelijk een hoge mate van zelfsturing.
Een kind moet de aandacht kunnen houden bij een taak.
Het moet daarvoor afstand kunnen nemen van allerlei bijzaken, bijvoorbeeld hoe het materiaal eruit ziet en wat er op de afbeeldingen is te zien.
Het moet ook afstand kunnen nemen van emoties en fantasie die het zien van de beelden en vormen oproepen bij het kind.
Ontwikkeling van taakgerichtheid is een proces. Zoals veel ontwikkelingsprocessen van jonge kinderen onttrekt ook dit innerlijke proces zich aan ons gezichtsveld.
Het is niet gekoppeld aan leeftijd. Ineens zie je dat een kleuter afstand kan nemen van bijzaken. Of dat het zichzelf taken gaat stellen en alles op alles zet om die taak tot een goed einde te brengen, al dan niet met hulp van de leerkracht.
In een groep kleuters is de beperkte zelfsturing bijvoorbeeld te zien aan de wijze waarop kinderen omgaan met het luisteren naar en opvolgen van instructies. De intentie van de opdracht wordt vaak nog ondergeschikt gemaakt aan de beleving van wat kinderen zelf zien en belangrijk vinden en daardoor ziet het eindproduct van de opdracht er vaak heel anders uit, dan de opgegeven taak. Niet omdat een kind bijvoorbeeld niet weet dat de zon een bepaalde kleur heeft, maar omdat het bijvoorbeeld roze zo’n mooie kleur vindt en blij wordt als het daarmee kleurt. Wanneer een kind zijn of haar naam kan schrijven, zal het die zo groot mogelijk dwars over alles heen schrijven in plaats van keurig in de linkerbovenhoek. Opgelegde taken hebben op dat moment nog weinig zin voor de kleuter.
Het betekent dat leerkrachten niet van alle kinderen hetzelfde mogen verwachten.
Het ene kind zal meer tijd gegund moeten worden om taakgerichtheid te ontwikkelen dan het andere. Andersom mag het kinderen in groep 2 die kunnen en willen gaan lezen, niet worden onthouden. Variaties horen bij een normaal ontwikkelingsproces. Leerkrachten moeten het onderscheid kunnen maken tussen een langzame ontwikkeling en onvermogen op taakgericht vlak dat leidt tot belemmeringen in het leren.
Er worden bij kleuters echter nog te vaak werkvormen ingezet die niet passen bij jonge kinderen, zoals werkbladen, tweedimensionale schermen, klassikale lesjes in de grote kring en toetsen, in plaats van dat zij op een speelse manier driedimensionale sensorische ervaringen op mogen doen. Lerend spelen is op veel plekken ook eerder spelend leren geworden: een manier om kleuters opbrengstgericht letterkennis, cijferkennis en dergelijke bij te brengen via begeleid spel. In deze settingen leren jonge kinderen echter vooral nadoen wat de juf of meester voordoet.
Dit past echter niet bij de breinontwikkeling van jonge kinderen.
De inhoud ervan gaat vaak aan hen voorbij en van echte ontwikkeling is dan bij de meeste kinderen geen sprake. Werkbladen of activiteiten die direct gericht zijn op het volgen van de instructies van de leerkracht komen het jonge kind dus niet ten goede.
Dat jonge kinderen die abstracte werkbladen en leerkracht gestuurde werkjes toch maken, is omdat ze nieuwsgierig zijn naar het materiaal, het imiteren van een voorbeeld hen blij maakt of ze afhankelijk zijn van de waardering die het hen oplevert. De inhoud gaat echter aan hen voorbij. Kleuters willen ook snel van zo’n werkje af. Ze zullen in de meeste gevallen alleen datgene doen wat de leerkracht aangeeft. Van aandachtig en intensief werken, dus van echte ontwikkeling is dan bij de meeste kinderen geen sprake.
Kleuters willen niet luisteren maar doen!
Elke kleuterleerkracht weet hoe moeilijk het is om een groep kleuters de juiste luisterhouding te laten aannemen bij een mondelinge instructie.
Ze hebben vaak nog moeite met opletten, dromen weg of worden onrustig.
Elke leerkracht weet ook dat slechts enkele kleuters de opdracht geheel zelfstandig kunnen uitvoeren. In zo’n situatie lijkt het of de stem van de leerkracht voor veel kinderen onbereikbaar is. De afstand tussen leerkracht en kleuters is in zo’n situatie letterlijk en figuurlijk te groot. Het geeft de leerkracht terecht het gevoel: mijn les komt niet over.
Ontwikkelingspsychologisch onderzoek laat zien dat kleuters abstracties kunnen leren, maar dat de geneigdheid om zich te richten op het directe, zeer nabije zichtbare, hoorbare, concreet waarneembare en het aanschouwelijke, groter is. Ze willen aan de slag met het materiaal. Het niet kunnen luisteren naar instructies is geen onwil of onoplettendheid. Jonge kinderen zijn gewoon nog beperkt in het begrijpen en opvolgen van abstracte instructies. Wanneer je dit weet, zul je waarschijnlijk ook tot een andere interpretatie van het waarneembare gedrag van kleuters komen. Er zal bij kleuters dus ook gezocht moeten worden naar een individuelere vorm van instrueren of één in kleine groepjes, waarbij het contact met de kinderen echt mogelijk is.
Kleuters willen bewegen
Kleuters willen bewegen. Lang stilzitten past niet bij hen. Liedjes, gedichten, verhalen, het zien van een motorrijder lokken spontaan bewegingen uit. Ze houden van actie.
Als ze moe zijn, stopt het grote bewegen. Als het goed is geven ze daaraan toe.
Dan zie je dat ze zich terugtrekken, alleen of met een ander kind. Met een boekje of rustig spelend en zachtjes in zichzelf pratend of zingend. Andere kinderen kiezen een rustige plek.
Waar komt die energie vandaan? Tot het achtste jaar is de motoriek volop in ontwikkeling en die moet geoefend worden. De onwillekeurige bewegingen (reflexen) veranderen langzamerhand, onder invloed van het zenuwstelsel, tot motorische vaardigheden, zoals: de coördinatie van beide lichaamshelften, lichaamsbeheersing, gerichte bewegingen, het beschikken over meer verfijnde en gecoördineerde bewegingen als de oog-handcoördinatie, maar ook de articulatie en het doelgericht handelen.
Bewegend doen kleuters ervaringen op. Ze leren begrippen, zich oriënteren in de ruimte en nadenken over oorzaak en gevolg. Kinderen leren om samen met anderen de ruimte te delen, samen plannen te maken en elkaar te helpen. Bewegen draagt ook bij tot een positief zelfbeeld: ‘Kijk eens wat ik kan…’
Omdat bewegen een noodzaak is, moet er in het onderwijsaanbod voor kleuters dus veel ruimte zijn om te bewegen. De leerkracht moet een verscheidenheid aan bewegingsvormen aanbieden, tegemoet komen aan de behoefte om te herhalen, op het juiste moment zorgen voor stimulerende activiteiten of gerichte aandacht.
Dit kan pas echt goed wanneer de leerkracht kennis heeft van de verschillende ontwikkelingsstadia die jonge kinderen op lichamelijk, motorisch gebied doormaken en van de grote verschillen in ontwikkeling bij kinderen van vier tot acht jaar.
Spel is voor alle leeftijden
Spel is overigens niet alleen belangrijk voor kleuters. Spel is voor alle leeftijden!
Rond de leeftijd van zes of zeven jaar gaat het lerend spelen misschien wel over naar bewuste leeractiviteiten. Dit neemt echter niet weg dat ook deze kinderen nog veel kunnen en willen leren in spel. Als leerkracht van groep 3 is het erg verleidelijk om niet in de valkuil van overvraging te trappen en volledig in te gaan op kinderen die enthousiast zijn om te gaan leren lezen, schrijven en rekenen aan een eigen tafel. Je mag van kleuters niet verwachten dat ze direct bij de start van groep 3 het ‘lerend spelen’ verleerd zijn in zes weken zomervakantie. Daarnaast kent groep 3 vaak ook nog een aantal hele jonge herfstleerlingen, die je zonder spel tekort zou doen. Een meer vloeiende overgang vanuit de kleutergroepen en voortbouwen op die actieve, spelende manier van leren zoals dat in de kleutergroepen wordt ingezet is een beter idee. Voor veel leerlingen is de overgang van groep 2 naar groep 3 een grote stap. Als leerlingen ook spelend leren in groep 3 verloopt de overgang soepeler. Het verbindt de kleuter dus juist met het schoolkind.
Het is ook voor groep 3 een krachtige vorm van leren. De betrokkenheid van de kinderen is erg groot bij spel en dit stimuleert een actieve leerhouding.
Spel betekent namelijk betekenisvol leren, doordat het geleerde functioneel is.
Dit is ook van grote waarde voor groep 3. Rekenen bijvoorbeeld moet functioneel zijn, dat wil zeggen dat kennis en vaardigheden die opgedaan worden, bruikbaar moeten zijn om te kunnen functioneren in de maatschappij. Rekenvaardigheden zijn niet zozeer technisch van aard, maar vooral adequaat en zelfstandig in te zetten in praktische, dagelijkse situaties.
Hiervoor is nodig dat kinderen in deze situaties rekenwiskundige aspecten herkennen.
Ze weten welke acties ze moeten ondernemen, passen hun handelen aan en reflecteren vervolgens op hun handelen. Wanneer je als leerkracht te abstract met bijvoorbeeld het rekenen start, sla je die begripsvorming namelijk te snel over.
Dit geldt natuurlijk ook voor andere vaardigheden en vakken.
Wanneer het kind ouder wordt, dan zie je dat de prestatiedrang groter wordt.
Kinderen willen dan heel graag spel waarbij ze kunnen winnen. Winnen is immers zichzelf bevestigd weten, weten dat je goed bent, dat je in iets kan uitblinken.
Op zoek naar meer?
Boekentips:
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!
Bronnen
.
.
.
תגובות