Kleuters laten zich nog erg gemakkelijk beïnvloeden.
Zowel positieve als negatieve invloeden krijgen alle ruimte, want waarden en normen beginnen zich op kleuterleeftijd nog maar net te ontwikkelen. Kinderen communiceren via hun gedrag, daarmee laten ze zien hoe zij zich van binnen voelen.
Het kan soms een ingewikkelde puzzel zijn om erachter te komen wat een kind je eigenlijk wil vertellen, maar nog niet kan verwoorden. In deze blog vertel ik je meer over.
Achter het gedrag
Sommige kinderen gedragen zich niet zoals we wensen en verstoren de orde binnen de groep. We reageren vaak negatief op dat gedrag van een kind.
Lastig gedrag is voor de meeste leerkrachten druk gedrag. Gedrag dat de orde verstoort. Eigenlijk is het probleemgedrag 'gewoon gedrag', maar de plek of het moment waar het gedrag wordt vertoont, maakt soms dat we het probleemgedrag noemen.
Het is dan niet passend in de situatie. Kinderen vertonen meestal probleemgedrag als de omgeving niet aansluit bij hun onderwijs- of ontwikkelingsbehoeften.
Een kind laat dit ongewenste gedrag echter niet zien om jouw gezag te ondermijnen, jou eens lekker tegen te werken of jou te pakken op jouw zwakke plek.
Gedrag is een complex iets, gedrag is meer dan je ziet.
Kinderen hebben altijd een goede reden voor hun gedrag. Ze willen het van nature graag goed doen en doen het zo goed als ze kunnen. Een kind wil iets communiceren met zijn gedrag. Met gedrag laten kinderen dus zien hoe zij zich vanbinnen voelen. Vaak is het gedrag het gevolg van een bepaalde behoefte, dat per kind en situatie kan verschillen.
Soms is het gedrag te verklaren vanuit een aangeboren beperking
Soms gedragen ze zich op een bepaalde manier door wat ze hebben meegemaakt, bijvoorbeeld een eerdere vervelende ervaring.
Soms kunnen kinderen zich nog onvoldoende uiten in taal. Ze begrijpen iets nog niet of ze kunnen het nog niet onder woorden brengen.
Het kind kan ook moe zijn, geen zin meer hebben, overprikkeld zijn, een vervelende ochtend hebben gehad of zich overvraagd voelen.
Gedrag is interactie en de manier waarop je naar het gedrag kijkt en erop reageert maakt of het gedrag uitdooft of versterkt.
We doen kinderen dus tekort als we alleen naar het gedrag kijken.
We doen ze recht als we kijken wat er achter het gedrag zit en ons afvragen: hoe komt het dat dit kind zich zo gedraagt? En hoe kunnen we zijn/haar omgeving daarop aanpassen?
Bijvoorbeeld: Een kind is bepalend in het spel en wil steeds weten hoe lang het nog duurt, maakt weinig oogcontact en kan ‘uit zijn plaat gaan’ bij veranderingen. Als je alleen kijkt naar het feitelijke gedrag, kun je het misschien onder autisme plaatsen. Alleen.. dit kind heeft ook veel in het ziekenhuis gelegen tussen 0 en 5 jaar en is diverse keren geopereerd. Misschien wil hij laten weten dat hij boos is om wat hij heeft moeten ondergaan en zoekt hij door bepalend te zijn, grip op zijn leven.
Door hier oog voor te hebben doe je het kind meer recht, zal het kind zich gehoord en gezien voelen en ontstaat er ruimte voor ander gewenst gedrag. Je kunt je daarbij afvragen: Als ze het zo goed doen als binnen hun mogelijkheden ligt, is het dan eerlijk om ze hiervoor te straffen? Of terecht te wijzen? Alternatieven aanbieden en het kind het leren zijn vaak passender. Door steeds te bedenken wat een kind nodig heeft in plaats van het kind gelijk een time-out te geven kan je het probleemgedrag al redelijk vaak op een positieve manier ombuigen. Je geeft hiermee niet het signaal af dat verkeerd gedrag wordt beloond, je laat juist zien dat je het kind ziet.
Wat wil het kind je eigenlijk vertellen?
De goede bedoeling van een kind is lang niet altijd makkelijk te zien.
Zeker als een kind veel negatief gedrag vertoont.
Het begint met goed kijken en luisteren, zonder te oordelen over wat je hoort en ziet.
Het is niet eenvoudig, maar hoe vaker je ermee oefent hoe makkelijker en sneller je het achterliggende gevoel of de intentie van je kind kan zien.
Observeer, kijk naar het kind, zonder meteen in te grijpen. Let op wat hij of zij doet en wat hieraan vooraf gaat.
Luister naar het kind. Wat vertelt je kind jou?
Bedenk achteraf wat het kind met bepaald gedrag wilde vertellen. Hoe voelt het kind zich? Wat wil het kind je laten inzien? Welk gevoel zit erachter? Wordt er wellicht teveel van het kind gevraagd? Of is het een uiting van behoefte aan warmte, aandacht of waardering? Waar heeft het kind behoefte aan?
Welke positieve intentie zit er achter? Wil het kind laten zien dat hij/zij iets kan? Jou trots maken? Iets nieuws leren? Een ander helpen? Zorgen dat hij/zij bij een groep kan horen? Z’n eigen mening laten horen of een eigen keuze maken?
Praat erover met het kind, stel vragen en wees nieuwsgierig. Je kan zo het kind beter leren begrijpen.
Als je de achterliggende boodschap van een kind kan zien, benoem deze dan. Dit geeft rust en een fijn gevoel bij het kind. Kinderen vinden het prettig als gezien wordt wat hun goede reden voor bepaald gedrag is.
In ontwikkeling
Het is ook goed om jezelf te beseffen dat een kleuter nog volop in ontwikkeling is, waardoor kleuters nog veel dingen moeten leren en niet overal aan denken.
Veel gedrag dat door de leerkracht als lastig wordt ervaren is niet lastig, maar gewoon passend bij de ontwikkeling en de onkunde van kleuters.
Jonge kleuters hebben bijvoorbeeld nog een heel beperkt empathisch inzicht en gevoel.
Ze kunnen zich nog heel moeilijk inleven in wat de ander denkt en voelt. Vandaar dat ze vaak nog een regel naleven omdat de leerkracht dit wil en niet omdat ze begrijpen dat dit nodig is om op een goede manier samen te leven.
Kleuters hebben door de rijping van hun brein ook nog weinig moreel bewustzijn.
Ze hebben nog weinig inzicht in wat goed en fout gedrag is. Ze begrijpen vaak al wel of iets mag of niet mag, maar nog niet altijd waarom. Bij het aangeven van motieven voor een daad kom je op achtergronden, die te maken hebben met de mentaliteit van een kind.
En op dit gebied maakt een kleuter nog denkfouten.
Tóch is het belangrijk, om ook bij kleuters al met de morele ontwikkeling bezig te zijn en kan het aan de orde stellen van het waarom en de denkfouten die kleuters daarbij nog maken juist helpen bij het ontwikkelen van normbesef. Niet door kleuters deze waaromvraag te stellen, maar door het waarom als leerkracht zelf aan te geven.
Het is daarbij belangrijk, om niet alleen een mentaliteit en een denkfout aan de orde te stellen, maar ook het maar. Bijvoorbeeld: “Jij doet dat, omdat je denkt, dat je niet netjes met spullen van anderen hoeft om te gaan. Maar op school moet dat wél, want alle spullen van school zijn van ons allemaal. En morgen moet jij wéér met die spullen omgaan. Bovendien houd ik er niet van, als spullen van school worden kapotgemaakt. Dat wil ik gewoon niet.”
De uitdaging voor de leerkracht is om tijdens een probleemsituatie het bovenbrein van de kleuter te activeren. Vaak ben je juist geneigd om bepaald gedrag af te dwingen, maar dit kan het benedenbrein triggeren waardoor de kleuter nog meer ongewenst gedrag laat zien.
Je stimuleert het bovenbrein door samen de situatie te overdenken en een goede manier te vinden om het probleem op te lossen. Uiteraard moet een kind soms gewoon luisteren, maar er zijn gedurende de dag veel kansen op interacties om het via het bovenbrein op te lossen. Zo kun je de kinderen helpen om over gewenst gedrag en consequenties na te denken en over wat iemand anders voelt en wil.
Je kunt het bovenbrein ook bewust trainen. Door er veel aandacht aan te geven zal het zich optimaal kunnen ontwikkelen. Een sterk bovenbrein houdt het benedenbrein in evenwicht en dit is belangrijk voor de sociale en emotionele intelligentie.
Verstandige beslissingen nemen.
Laat kleuters oefenen in het zelf beslissingen nemen. Wil je een blauw of geel papier om mee te knutselen? Op deze manier leren ze worstelen met keuzes en de gevolgen die hier aan gekoppeld zijn.
Controle over emoties en lichaam.
Breng vaardigheden bij die kunnen helpen bij het nemen van goede beslissingen als de kleuter van streek is. Denk bijvoorbeeld aan een paar keer diep ademhalen of tot tien tellen. Ook kleuters kunnen stoppen en nadenken in plaats van iemand pijn te doen.
Ze hebben alleen wel alternatieven nodig. Hoe meer ze hiermee oefenen, hoe sterker het bovenbrein zal worden.
Empathie.
Laat de kleuter nadenken over andermans gevoelens. Stel bijvoorbeeld tijdens het voorlezen vragen over de gedachten en gevoelens van personages. “Hoe zou Kikker zich voelen nu Haas is weggegaan?” Op deze manier leren de kinderen zich inleven in anderen.
Reduceer bemoeizucht! Bemoeizucht heeft te maken met het ontvluchten van de eigen aansprakelijkheid. Die kans moet je kinderen niet geven. Het is dus aan te bevelen om de bemoeizucht te reduceren. Het is ook belangrijk om daar vroeg mee te beginnen en kinderen te leren, dat ze zich alleen mogen bemoeien met dingen, die hen direct aangaan. Kap de bemoeizucht af.
Verantwoordelijkheid nemen
Kinderen hebben al op jonge leeftijd de neiging om hun eigen aansprakelijkheid te ontvluchten en te wijzen op omstandigheden en op anderen, die iets óók doen of die hen hebben aangezet tot iets. (“Maar hij deed het ook…!”)
Het is heel belangrijk, om daar niet op in te gaan. Je moet steeds weer terugkeren naar het kind zélf en zeggen dat je het wilt hebben over wat het kind zélf heeft gedaan.
Een speciale vorm van ontvluchten is de uitspraak van een kind: “Het is een grapje, hoor.” Met die uiting moet je ook korte metten maken. Je moet duidelijk aangeven, dat het géén grapje is. Dit kun je doen door te wijzen op de gevolgen, die de daad heeft voor anderen.
Complimenten geven Leer de kinderen het geven van complimenten aan. Besteed regelmatig aandacht aan iets leuks over iemand zeggen, onder het motto: een pluimpje kost niets.
Gebruik lichaamsbeweging Beweging kan een positieve uitwerking hebben op het gedrag. Soms reageert een kind heel sterk vanuit zijn beneden brein. Het lukt dan niet meer om het boven brein in te schakelen.
Door de lichamelijke toestand te veranderen zal ook de emotionele toestand veranderen. Door even flink te bewegen zal een deel van de boosheid of spanning afnemen, zodat hij zich weer kan ontspannen. Hierdoor zal het lichaam rustigere informatie naar het boven brein sturen waardoor het boven- en beneden brein weer met elkaar kunnen samenwerken.
Een kind mag zich schuldig voelen
Als een kind standaard wegkomt met een simpele ‘sorry’, is het heel waarschijnlijk dat hij/zij zich niet vaak schuldig voelt over zijn wangedrag. Het is belangrijk voor kinderen om te leren dat hun gedrag effect heeft op andere mensen en dat alleen ‘sorry’ het wangedrag niet zomaar uitwist. Hoewel schaamte nou niet zo nuttig is, is een klein beetje gezond schuldgevoel juist goed: het kan leiden tot constructieve veranderingen.
Zeg dus niet te vaak ‘dat geeft helemaal niets’, als het kind zich verontschuldigd voor zijn gedrag. Dan laat je het kind juist weten dat hij zich niet schuldig hoeft te voelen.
Een kind dat zich schuldig voelt over het kwetsen van iemands gevoelens, denkt er wel twee keer over na om dit nogmaals te doen.
Wanneer kinderen bovenstaande eigenschappen oefenen zullen ze een sterk normbesef ontwikkelen. Ze krijgen een gevoel voor goed en kwaad, maar zullen ook naar de behoeften van anderen leren kijken.
Groepsgedrag
In een groep heersen ook allerlei ongeschreven en onuitgesproken regels.
Wil een kind binnen die groep geaccepteerd worden, dan moet het aan de groepsnorm voldoen. Ook wordt er een onderlinge “pikorde” vastgesteld.
Elk kind wil graag een bepaalde status hebben binnen de groep. Die kan het krijgen door een nuttige bijdrage te leveren aan het sociale gebeuren, maar ook door goede leerresultaten te boeken. Deze status levert waardering en dus aandacht op.
Wanneer de samenstelling van een groep wijzigt, kan zowel de groepsnorm als de pikorde opnieuw vastgesteld worden. Dat veroorzaakt onrust binnen een groep en zal onderlinge wrijvingen opleveren. Onder invloed van de groep gedragen kinderen zich anders dan wanneer ze alleen zijn of in een andere groep participeren. Groepsgedrag kun je verbeteren.
Problemen met de groep zijn voor een groot deel te voorkomen en op te lossen met goed klassenmanagement en een verantwoorde pedagogische aanpak.
Gedrag en leerkrachtengedrag
Kleuters vragen nog om veel begeleiding van de leerkracht in de ontwikkeling van hun morele bewustzijn. Een goede leerkracht is voorspelbaar en geeft structuur aan de kinderen. Door bepaalde routines te volgen zullen de kinderen deze als vanzelfsprekend ervaren; er blijft dan weinig ruimte over voor ongewenst gedrag. Maar hoe doe je dat?
Geef het goede voorbeeld!
Ten eerste door zelf, als leerkracht, het goede voorbeeld te geven. Wees je ervan bewust dat kinderen jouw gedrag als voorbeeld zullen nemen. Wil je dat de kinderen zich eerlijk, vriendelijk en respectvol gedragen? Dan moet je ervoor zorgen dat je zelf ook naar deze waarden leeft. Goed voorbeeld doet volgen. Kinderen kopiëren in een groep elkaars gedrag en leren proefondervindelijk hoe ze met elkaar en de regels moeten omgaan.
Als leerkracht ben je daarin het rolmodel. Spreek daarom altijd met respect over kinderen (ouders en collega's). Wees als leerkracht ook een duidelijke leider.
Neem de leiding!
Als leerkracht ben je het gezag van fatsoen. JIJ bent de baas en dat laat je merken ook. Kinderen komen om te leren. Daarom is het nodig dat iemand de leiding neemt en dat ben JIJ. Onderwijs is geen democratie. Spreek, indien nodig, leider taal: kort en duidelijk, geen discussie. Hiermee geef je veiligheid aan de groep.
Heet de kinderen welkom bij de deur. Je hebt dan écht even contact met elk kind en je laat zien, hierachter is de klas, mijn domein.
Bouw een vertrouwensrelatie op!
De relatie die je met het kind hebt kan een groot verschil maken in zijn/haar gedrag.
Wanneer je een vertrouwensrelatie opbouwt bezit je vervolgens een vloedgolf van invloed die het gedrag van kinderen kan veranderen.
Geef altijd een zelfbewuste indruk!
Sta recht op, met de voeten iets uit elkaar. Voel dat u stevig op de grond staat! Praat en handel rustig. Maak oogcontact met de groep en met de individuele kinderen en glimlach naar de groep en naar individuele kinderen en lach mee als daar aanleiding voor is!
Wees voorspelbaar!
Zorg allereerst voor voorspelbaarheid en structuur en wees consequent.
Reageer in gelijksoortige situaties op eenzelfde manier, zodat de kinderen weten wat ze aan jou hebben. Door consequent te zijn en je aan afspraken te houden ben je voorspelbaar in jouw lesgeven, gedrag en handelen.
Observeer en analyseer
Voordat je er als opvoeder in slaagt om gedragspatronen te doorbreken, moet je inzicht hebben in het hele gebeuren. Observeer welk gedrag je als negatief of orde verstorend ervaart. Ga daarbij uit van zichtbaar gedrag! Noteer bij elke negatieve gedraging hoe je daarop naar de leerling reageerde. Soms is het belangrijk om de frequentie van dat gedrag te onderzoeken en om te bepalen wanneer dat gedrag vooral voorkomt. Hulp van de IB’er kan hierbij nodig zijn. De volgende vier W´s kunnen daar ook een handig instrument bij zijn:
Wanneer treedt dit telkens op?
Wat gebeurt er precies?
Wie is er het vaakst bij betrokken?
Waar vindt dit conflict het meeste plaats?
Zorg voor zelfcontrole!
De start van onaangenaam gedrag is vaak een opmerking of een blik. De opvoeder maakt een kleine opmerking en het kind stelt een eerste negatieve reactie. Hierop volgt een nog negatievere reactie van de opvoeder, die ook de zelfcontrole verliest en in korte tijd escaleert dit in een hevig conflict met uitsluitend negatieve uitlatingen, hetgeen resulteert in ongewenst gedrag, soms gevolgd door agressie of teruggetrokken en/of angstig gedrag.
Dergelijke conflicten leiden ertoe dat de het irritatieniveau bij alle partijen is verhoogd en de kans op een volgend identiek conflict toeneemt.
Misschien verlies je bij een kleuter die lastig gedrag vertoont ook weleens bijna je zelfbeheersing. Probeer dan een voorbeeld te zijn en laat zien hoe je op een goede manier met de boosheid omgaat. Ook bij volwassenen kan het beneden brein het namelijk overnemen. Wanneer je deze negatieve patronen wil doorbreken dan is het belangrijk om te voelen wat er bij jezelf gebeurt als zo'n negatief proces start. Je moet jezelf allereerst onder controle houden. De ingang bepaalt de uitgang. Als je zelf ergernis inzet, is de kans groot dat je woede terugkrijgt en de situatie alleen maar verder escaleert. Lukt dat niet, neem dan even afstand van de situatie en las dan eerst even een time-out voor jezelf in. Doe dit op een manier die voor jou werkt, bijvoorbeeld tot 10 tellen, een paar keer diep ademhalen of even weglopen. Ga vervolgens bij jezelf naar binnen om tot rust te komen.
Kijk achter het gedrag!
Een kind doet nooit zomaar moeilijk. Het komt eropaan dat een opvoeder dus begrijpt wat het kind met zijn/haar gedrag bedoelt. Vaak is gedrag een onbewuste manier om aandacht te krijgen. Het is dus zaak om geen voor de hand liggende conclusies te trekken, als "hij is koppig" of "hij wil gewoon niet". Het is geen onwil.
Zoek rustig toenadering!
Zodra je het emotionele evenwicht hebt hervonden zoek je weer de verbinding op met het kind. Ga daarbij voorzichtig te werk en zoek de juiste aanpak; een manier om het vertrouwen te winnen. Eerst denken en dan pas doen! Er kan dan een rustiger en prettiger gesprek ontstaan.
In gesprek gaan
Probeer vervolgens in een constructief gesprek echt naar het kind te luisteren en begrip te tonen.
Dat doe je zo:
Neem de tijd!
Praat ten alle tijden kalm en respectvol met kinderen
Vraag het om jou in de ogen te kijken en jou te vertellen wat hij/zij aan het doen was, en of het een goede keuze was of niet. Probeer daarbij contact te maken met het kind.
Luister aandachtig naar het verhaal van het kind en laat hem/haar uitpraten!
Benoem het gevoel van het kind: “Ik zie dat je boos bent.”!
Erken het gevoel van het kind: “Het is ook echt balen dat…..”!
Ga in gesprek over de achterliggende oorzaken!
Herhaal wat het kind zegt! Hierdoor krijgt het kind het gevoel dat zijn/haar gevoelens er mogen zijn.
Door op deze manier in gesprek te gaan laat je voelen dat het kind gehoord wordt en leert het kind dat het prima is om gevoelens te hebben, ook als het negatieve zijn, om z’n eigen gevoelens serieus te nemen en ernaar te luisteren. Het zorgt ervoor dat het kind zich begrepen, geliefd en veilig voelt. Hierdoor voelt het zich prettiger en creëer je rust.
Door even mee te gaan in de emotie van het kind en het gevoel te erkennen zul je merken dat het kind sneller kalmeert. Het versterkt de band met het kind.
Zorg daarna dat je zo min mogelijk praat want dat zijn weer nieuwe prikkels.
Stel samen duidelijke regels op!
Dit betekent niet dat het kind altijd gelijk moet krijgen. Je mag natuurlijk ook gewoon je grenzen stellen aan het negatieve gedrag en je eigen verlangens en verwachtingen uitspreken om uiteindelijk tot een afspraak te komen. Een kind dat geen grenzen kent wordt uiteindelijk een kind met probleemgedrag. Grenzen zijn nodig om een kind te helpen zijn/haar emoties te reguleren en hem/haar te beschermen. Kinderen hebben sowieso ook grenzen nodig om een houvast te ervaren, het geeft ze rust, ook al lijkt dat soms op het eerste gezicht niet zo. Dat versterkt het basisveiligheidsgevoel en stelt hen in staat hun eigen identiteit vorm te geven. Bij het stellen van grenzen gaat het vooral om het hanteren van gezag in een wederzijdse respecterende binding en niet om het uitoefenen van sturende macht. Als opvoeder stel je dus grenzen, omdat een kind die nodig heeft en niet om je macht te willen laten gelden. Een goed evenwicht tussen leiden en begeleiden resulteert in gewillig gedrag. Een kind moet dus ook ruimte krijgen om met die grenzen te experimenteren en verantwoordelijkheden krijgen. Enkel en alleen grenzen stellen zal alleen maar nog meer opstandig gedrag uitlokken. Afspraken komen altijd tot stand na wederzijds overleg. Afspraken maken is dus niet hetzelfde als regels stellen. Regels stellen is veeleer eenzijdig gericht. Meer hierover lees je in mijn blog Groepsregels en rituelen
Corrigeer zoveel mogelijk in de ik vorm!
Beschrijf het gedrag (ik zie...), wat dat gedrag bij jezelf oproept en wat de gevolgen zijn van dit gedrag.
Keur het gedrag af, niet het kind!
Het is daarbij wel uiterst belangrijk om duidelijk onderscheid te maken tussen het afkeuren van bepaald gedrag en het afwijzen van het kind als persoon. Als je bijvoorbeeld roept: "wat ben jij toch een ruziemaker", dan veroordeel je niet enkel het gedrag, maar de hele persoon. Je kunt je beter beperken tot het benoemen van het ongewenste en gewenste gedrag. Bijvoorbeeld: "Ik snap dat je boos bent, maar ik kan niet aanvaarden dat je daarom een ander kind slaat". In dit geval krijgt het kind een kans om zijn emoties en frustraties te uiten, maar maak je wel duidelijk dat hij/zij hierbij anderen geen pijn mag doen.
Leg het waarom uit!
Een goede uitleg waarom dat gedrag niet geaccepteerd kan worden, is vaak al voldoende.
Jonge kinderen hebben veel behoefte aan duiding en informatie over de redenen van regels en afspraken. Op het moment dat zij zelf kunnen begrijpen waarom iets belangrijk is, zullen zij dit sneller aanvaarden. Maak afspraken ook zo concreet mogelijk. Zeg niet "We gaan straks naar buiten", maar "als jij je fruit op hebt gaan we naar buiten".
Bespreek gedragsalternatieven
Bij de ontwikkeling van het verantwoordelijkheidsbesef is het nog niet mogelijk, om bij jonge kinderen de waarden en normen expliciet te noemen. Dat is veel te abstract voor kinderen van deze leeftijd. En bespreken leidt tot leeg verbalisme.
Het kenmerkende van de begeleiding van de morele ontwikkeling is, dat per fase steeds een volgende fase wordt voorbereid. Dat betekent, dat óók bij kleuters verschillende aspecten van de morele ontwikkeling aan de orde kunnen worden gesteld, in de hoop, dat daarmee de volgende fase van begrijpen wordt voorbereid (“voorgebakken”).
Immers: om verantwoordelijkheden te kunnen dragen, moet je basishouding al gericht zijn op het gegeven, dat er meerdere keuzes te maken zijn.
Veel jonge kinderen denken nog star en rechtlijnig en zijn te weinig gericht op de diversiteit aan mogelijkheden. Dat betekent, dat ze van jongs af aan gewezen moeten worden op het feit, dat er meer wegen naar Rome leiden. En daarvoor hebben kleuters een leerkracht nodig, die steeds die verschillende wegen laat zien. En een leerkracht, die ook aangeeft, dat die verschillende wegen mogelijk en acceptabel zijn! (“Je had ook …”)
Bespreek wat het kind de volgende keer zou kunnen doen. Reik alternatieven aan.
Zoek zoveel mogelijk samen naar oplossingen. Op die manier is er sprake van gedeelde verantwoordelijkheid, waardoor er nieuwe afspraken worden gemaakt waar beide partijen zich in kunnen vinden. Maak deze afspraken eventueel visueel en hang ze op.
Formuleer wat je wel wilt als een mededeling en niet als een vraag! Dus niet: "Wil je gaan opruimen?”, maar "Ik wil dat je gaat opruimen".
De kinderen hebben bij een vraag het idee dat ze een keuze krijgen en lang niet alle kinderen zullen dan jouw keuze (opruimen) opvolgen. De kinderen weten dan precies wat er van hen verwacht wordt en zullen hierdoor minder snel de discussie aangaan.
Maak een plan!
Kies één negatief gedragsaspect uit. Bedenk welk positief gedrag je daarvoor graag wilt zien. Ga ook hierbij uit van zichtbaar gedrag. Let er goed op, wanneer het kind een heel klein beetje van dat gedrag laat zien. Bespreek het plan met het kind, vraag ook naar zijn of haar visie hierop en pas het plan zo nodig aan. Bedenk welke periode je hier aan gaat werken: een week, een maand of ? en hoe je de ontwikkeling gaat bijhouden. Bedenk met elkaar een eindbeloning. Bedenk een passende beloning, maar overdrijf dit niet.
Benadruk positief gedrag!
Een kind dat pogingen doet om ongewenst gedrag af te leren, is het meest gebaat bij positieve aanmoedigingen in wat al wel lukt. Positieve bekrachtiging bij een succeservaring, nodigt uit om het een volgende keer nog eens te wagen. Hiermee versterk je meteen ook het zelfbeeld van het kind, dat uitermate belangrijk is voor de ontwikkeling.
Leg daarom altijd de nadruk op het positieve gedrag en doe dit zoveel mogelijk hardop en klassikaal. Wat je aandacht geeft groeit!
Als het desondanks niet lukt om het gedrag bij te sturen, dan kun je straffen als hulpmiddel inzetten. Meer daarover lees je in mijn blog: Belonen en straffen
Verneder een kind nooit publiekelijk!
Corrigeer en bestraf zoveel mogelijk een-op-een. Correcties zijn veel effectiever als je dat niet klassikaal maar in direct persoonlijk contact doet. Zo bouw je aan je relatie met de leerling in plaats van het af te breken.
Een correctie ten overstaan van een hele groep werkt ook status verlagend.
Gebruik voor ieder kind een andere aanpak!
Behandel niet iedereen op dezelfde manier. Gebruik voor elk kind een andere aanpak, net als je doet bij rekenen en taal.
Ernstige gedragsproblemen
Kinderen met ernstige gedragsproblemen zijn vaak degenen die jou als leerkracht het meest nodig hebben om een relatie met hen aan te gaan! Kinderen die liefde het meest nodig hebben, vragen er meestal op de meest liefdeloze manieren om!
Probeer elke dag met ze te praten, benoem hoe hard ze werken, maak oogcontact met ze als ze binnenkomen en begroet ze persoonlijk. Leer het kind maar eens kennen.
Het maakt een verschil!
Hoewel leerkrachten niet (altijd) de expertise hebben om het onderliggende probleem te identificeren, kun je er zeker van zijn dat er een is. Begin met observeren, maak wat aantekeningen en haal de ouders erbij en probeer het uit te zoeken!
Zoek ook naar consistente triggers die aan het gedrag voorafgaan.
Het elimineren van die triggers kan je helpen het ongewenste gedrag te elimineren.
Op zoek naar meer?
Boekentips:
Kijk dan ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf nog aanvullingen of suggesties? Laat dan een reactie achter!
Bronnen
Anke van Boxmeer. Jufanke.nl. (Jaartal onbekend). Gedrag.
Geraadpleegd op 30 april 2022.
Rian Meddens. Psychogoed.nl. (Jaartal onbekend). Wat zit er achter het gedrag van mijn kind? Geraadpleegd op 30 april 2022.
Apetrotse kinderen. (2014). Wat wil jij ontdekken over het gedrag van je kind?
Geraadpleegd op 30 april 2022.
Linda Willemsen. Klasvanjuflinda.nl. (2016). 3 alternatieven voor de time-out.
Geraadpleegd op 30 april 2022.
.
.
Comments