site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverJuf Angelique

EDI bij kleuters

Bijgewerkt op: 10 jul.

Expliciete Directe Instructie (EDI) verovert steeds meer terrein in het primair onderwijs.

Bij deze didactische aanpak vormt de leerkracht de sleutel tot succes en volgen de leerlingen op wat hij of zij hen voordoet. EDI wordt ook steeds vaker toegepast bij kleuters.

Niet iedereen is daar voorstander van. In deze blog vertel ik je er meer over.



Het EDI lesmodel


EDI staat voor Expliciete Directe Instructie, een vorm van directe instructie waarbij nieuwe leerstof in stappen wordt aangereikt en dit voldoende wordt geoefend.

Tijdens een les worden alle kinderen geactiveerd om mee te denken.

EDI moet niet verward worden met klassikaal onderwijs, dat vaak wordt aangeduid met de term ‘directe instructie (DI)’. Bij deze onderwijsvorm geeft de leraar instructie en leidt hij/zij de leerlingen direct of actief in het leerproces. Het is daarbij aan de leraar om aanpakken af te stemmen op kinderen. Bij EDI daarentegen, zijn het aanbod en de vorm waarin dat gebeurt voorgeschreven.


Je gebruikt het EDI lesmodel met name voor iets dat je aan de orde wilt stellen of duidelijk wilt uitleggen. Dat zal bij kleuters vaak op het gebied van taal en rekenen zijn.

Door de EDI les die je gaat doen aan te laten sluiten bij je thema of iets dat in de belangstelling staat, wordt het voor kleuters meer betekenisvol en zul je meer betrokkenheid merken.


Zorg dat je EDI les altijd de leerstof voor de basisgroep bevat.

Voor zorgleerlingen kun je kiezen voor pre teaching. Je reikt dan de lesstof van tevoren aan de zorgleerlingen aan zodat ze weten wat er tijdens de les aan bod komt.

Dat werkt zeer motiverend omdat ze tijdens de les veel herkennen. 

 

Formeel en informeel leren


Op veel scholen wordt het instructiemodel van EDI gebruikt.

Dit model is in lesfasen ingedeeld, die structuur geven aan de uitvoering van lessen.

De focus ligt daarbij op de geleidelijke overgang van kennis en vaardigheden van de volwassene naar het kind en bestaat uit de fasen: ik doe het voor, wij doen het samen, jullie doen het samen en jij doet het zelf.


Leerkrachten in de onderbouw worstelen regelmatig met het EDI model.

Het EDI model wringt als bijvoorbeeld alle kleuters:

  • De vier fasen altijd in één activiteit moeten uitvoeren

  • Aan alle fasen moeten meedoen

  • Een verwerking moeten uitvoeren

  • Geen mogelijkheden voor toepassing in spel en andere activiteiten hebben

  • De vier fasen altijd in dezelfde volgorde moeten uitvoeren

  • Een doel altijd bij de start van de activiteit wordt genoemd


Instructie volgens een model past niet echt bij kleuters, omdat jonge kinderen vooral informeel en in mindere mate formeel leren.

Informeel leren wordt omschreven als: leren door te ervaren, onbedoeld en ongepland Informeel leren vindt overal plaats: thuis, op straat, op speelplaatsen op school enz.

Informeel leren heeft een incidenteel karakter, je weet niet altijd vooraf wat er gaat gebeuren. Bij formeel leren is er sprake van het aanleren van vaardigheden in een specifieke setting. Van een kleuterleerkracht die werkt met kleuters wordt gevraagd om inzicht te hebben in zowel het informele als het formele leren van kleuters, zodat er bewust gekozen kan worden voor een vorm van ondersteuning die aansluit bij de onderwijsbehoeften van de kinderen.


Het is belangrijk om het EDI lesmodel daarbij op een manier te gebruiken die wel bij kleuters past. Mijn advies is dan ook: gebruik dit instructiemodel in groep 1-2 alleen bij specifieke activiteiten en in specifieke situaties.

Met enkele eenvoudige aanpassingen kun je er uitstekend mee uit de voeten


Didactisch handelen, waaronder spelbegeleiding en instructie geven kan in een open, vrije situatie zijn (informeel), begeleid en geleid (formeel).

De mate waarin jonge kinderen om instructie vragen verschilt. De rol van de leerkracht is daarbij essentieel. Naast het observeren is kennis over de ontwikkeling en verschillende fasen in het EDI instructiemodel noodzakelijk om te kunnen bepalen wanneer en welke interventies nodig zijn. Veel kinderen ontwikkelen zich prima via informeel onderwijs en hebben in hun ontwikkeling bijvoorbeeld geen instructie, maar interactie nodig met iemand die woorden kan geven aan hun handelingen en de ontdekkingen.

Een goed ingerichte speelleeromgeving zorgt er daarbij voor dat jonge kinderen zelf veel ervaringen op kunnen doen, die een beroep doen op kennis, inzicht en vaardigheden die bijdragen aan hun ontwikkeling.

.

Er zijn ook kinderen die wel informeel handelen maar die daar nauwelijks of niets van leren zonder interventie van de leerkracht. In die situaties kan een doelgerichte, interactieve instructie en formeel leren juist effectief zijn.

Bij begeleide interventies sluit de leerkracht aan bij het handelen van kinderen om het lesdoel expliciet aan te bieden of hen een strategie te leren.

Bij geleide activiteiten neemt de leerkracht het initiatief omdat kinderen iets moeten leren wat ze nodig hebben om verder te komen in hun ontwikkeling.


Hoewel spelend ontdekken en interactie heel belangrijk zijn voor kleuters, leren kleuters óók door de geplande korte instructie en stap voor stap voordoen, samendoen en nadoen. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij vaardigheden die complex zijn of via een vaste route moeten worden beheerst. Door een stap voor stap instructie leert een kleuter bijvoorbeeld hoe letters klinken, hoe de volgorde van de telrij is of hoe een bepaalde situatie handig kan worden aangepakt. Juist bij dit soort geplande activiteiten is het EDI-model effectief.

 

Lesfasen


EDI kent de volgende lesfasen:


Het activeren van voorkennis

In deze fase ga je na wat de kinderen al weten. Deze voorkennis is de kapstok waaraan nieuwe kennis wordt opgehangen. Het activeren van voorkennis is een middel om leerlingen te betrekken, te activeren en in de leerstand te zetten en wordt daarom kort gehouden, maximaal vijf minuten. Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Vraag bij het activeren van voorkennis naar wat je de leerlingen al over het onderwerp weten in het algemeen.

  • Kijk samen terug naar een les, die al is geweest

  • Betrek het onderwerp naar hun eigen belevingswereld en laat ze over hun eigen ervaringen vertellen

  • Maak de kinderen nieuwsgierig. Stop bijvoorbeeld een voorwerp in een schatkist. Wat zit erin? Wat weten de kinderen daar al over?

  • Gebruik beeldmateriaal. Laat bijvoorbeeld een foto op je digibord zien van de vorige activiteit of laat een plaatje zien uit een boek of op het internet die de voorkennis activeert.

  • Laat de kinderen niet teveel reageren om bij de hoofdzaken te blijven en deze lesfase kort maar krachtig te kunnen houden.


Het benoemen van de lesdoelen

In deze fase vertel je de leerlingen wat je ze wil leren (en ook waarom). Door na te denken over het lesdoel, word je zelf ook aan het denken gezet.

Door lesdoelen te bespreken betrek en activeer je de leerlingen.

Een lesdoel zorgt ervoor dat een les geen bezigheid is, maar dat er doelgericht onderwezen en geleerd wordt. Een lesdoel maakt het ook mogelijk om te controleren of alle leerlingen hebben bereikt wat je hun wilde leren.

Een EDI-lesdoel is compact (niet te lang geformuleerd), concreet (niet vaag) en controleerbaar (je kunt er vragen en opdrachten bij bedenken om te controleren of het lesdoel door de leerlingen is behaald).

Een EDI-lesdoel bestaat in ieder geval uit een concept (het belangrijkste begrip) en een vaardigheid (de stappen die je moet nemen om tot een oplossing te komen).

Soms bevat het ook een context (situatie waarin het moet worden toegepast).

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Bedenk op welk moment en hoe je het activiteitendoel benoemt. Soms is het zinvol om het doel bij de start van de activiteit te benoemen. Bijvoorbeeld bij een activiteit fonemisch bewustzijn, waarbij je wilt focussen op een specifieke vaardigheid. Soms is een later moment geschikter. Bijvoorbeeld bij een rekenactiviteit, waarbij de kinderen eerst in tweetallen gaan denken, redeneren en oplossen.

  • Houd het kort, maar krachtig. Kleuters hebben nog een korte concentratieboog.

  • Kies bij kleuters voor de doelen waarmee de kinderen niet automatisch door spel of ontdekken in aanraking komen. Zie je dat meerdere kinderen uit jouw groep uitvallen bij een ontdekkende activiteit? Zet juist dan een EDI activiteit in waarbij je de stap van ontdekken naar leren maakt. Zet EDI bij kleuters in bij nieuwe doelen. Bij doelen die je al eerder aangeboden hebt of waar de kinderen al eerder mee in aanraking zijn geweest, heeft EDI weinig effectieve waarde voor het leerproces.

  • Wees duidelijk in het benoemen van je doel. Gebruik simpele taal: ik kan horen of woorden rijmen of niet, ik weet wat evenveel is, ik weet welke woorden met de s beginnen enz.

  • Zet één doel in een week centraal en organiseer daar allerlei activiteiten omheen.

  • Maak de doelen visueel met een tekening of een plaatje. Door de afbeelding van het doel te gebruiken en in de klas op te hangen, blijft het zichtbaar voor de kinderen en kun je er naar terug verwijzen. Schrijf het doel er met een watervaste stift op, zodat de kinderen ook de woorden erbij zien. Gebruik daar steeds hetzelfde pictogram voor. Vooral voor structuurgevoelige kinderen is dat erg fijn. Vul dit pictogram met het aangeboden doel; bijvoorbeeld met cijfers voor een rekenactiviteit, letters voor een taalactiviteit, een meetlat bij een meetactiviteit enz.

  • Evalueer aan het einde van een week het doel. Hoe kijken de kinderen naar het leerproces?

  • Communiceer de doelen die centraal staan ook naar ouders en geef ze tips hoe ze het doel van de week ook thuis spelenderwijs kunnen oefenen. Op die manier creëer je weer een extra oefenmoment.

  • Geef aan dat het de bedoeling is dat de kinderen het doel ook gaan gebruiken bij het spelen.

  • Laat ze met hun kniemaatjes overleggen waarom het handig is dat je kunt meten, dat je weet met welke letters de woorden beginnen en hoe die letter eruit ziet, dat je weet welk cijfer het is, enz. Dit hoeft niet meteen na de les te zijn. De kleuters moeten eerst het doel goed verwerkt hebben voordat ze begrijpen wat je er mee kan doen. Kies bijvoorbeeld een moment op de dag om te bespreken met elkaar wat je die dag hebt geleerd en waarom dat belangrijk is.

  • Op het moment dat je een ander doel visualiseert, kun je even met de kinderen bespreken dat ze nu woorden die op elkaar rijmen kunnen herkennen, de letter s herkennen, het cijfer 3 kunnen herkennen enz.


Instructie

Deze fase gaat over hoe je de leerlingen de lesdoelen gaat leren. De instructie is een van de belangrijkste onderdelen van de les. Tijdens deze fase deel je als leerkracht jouw kennis met de leerlingen (ik doe het voor) en doe je expliciet voor hoe je het lesdoel bereikt.

Je kunt op verschillende manieren instructie geven: uitleggen, handelen of hardop denken. De vorm die je kiest is afhankelijk van het doel en de inhoud van de les.

Je houdt tijdens je instructie ook rekening met sterke leerlingen door een verkorte instructie met moeilijkere vragen op een hoger niveau toe te passen.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Tijdens de instructie ben jij als leerkracht aan het woord en leg jij uit wat de bedoeling is. De kinderen luisteren. Dit kun je ook goed visueel maken door bijvoorbeeld een foto van jezelf op te hangen. Lat de kinderen dit zien en hang er een knijper op. Zolang de knijper op de juf of meester hangt, is de klas even stil.

  • Doe de instructie kort en krachtig want kleuters kunnen snel afgeleid zijn.

  • Beperk je tot enkele stappen. Van kleuters kun je nog niet verwachten dat ze allerlei denkstappen onthouden. Je zegt bijvoorbeeld: ik doe eerst.. en daarna doe ik…Of: als eerst zeg…, als tweede zeg ik…en tot slot…

  • Laat door middel van demonstratiespel (waarbij je handelingen modelt) het doel aan de orde komen. Je gebruikt dit als uit je observaties blijkt, dat kinderen weinig ontwikkeling in het rollenspel laten zien. Je speelt daarbij een rolgebonden handeling van het thema hardop denkend voor en gebruikt daarbij taal die bij de rol Demonstratiespel gaat er niet om dat het kind letterlijk doet wat jij hebt gespeeld, maar geeft de benodigde taal aan rolgebonden handelingen. Je kunt daarbij ook goed gebruik maken van een handpop.

  • Maak gebruik van veel concrete materialen. Laat de kinderen voelen, zien, horen en ruiken om te begrijpen wat jouw bedoeling is. Laat kinderen, als dat in de les past, meedoen met het materiaal of doe dat in tweetallen. Denk hardop zodat ze begrijpen waarom jij iets doet. Ervaren is hier van groot belang om het te begrijpen.

  • Ondersteun je uitleg met visuele informatie. De leerlingen horen daardoor niet alleen jouw uitleg, maar zien een goed voorbeeld en hoe het stap voor stap tot stand komt. Dit kan ook een groot vel papier zijn, een Flip-overbord of je digibord waarop je visueel maakt wat bijvoorbeeld rijmen is en hoe je dat kunt zien.

  • Benoem tijdens de activiteit regelmatig de aan te leren begrippen. Dat houdt focus op de instructie en herhaling draagt bij aan het inslijpen van begrippen.

  • Werk in kleine groepen. Hiermee kun je goed differentiëren en sluit je aan bij de instructiebehoefte van een kind.

  • In deze fase komt vooral het leren met je lichaam en materiaal aan bod. EDI activiteiten bij kleuters kennen de volgende leermomenten in deze volgorde:

    • Leren met je lichaam

    • Leren met materiaal

    • Leren met schema’s

    • Automatiseren van vaardigheden


Begeleide inoefening

Tijdens het geven van instructie ben je als leerkracht sturend en leidend geweest, maar dat gaat in de fase van begeleide inoefening veranderen. Je gaat in deze fase de verantwoordelijkheid geleidelijk overdragen aan de leerlingen.

Begeleide inoefening is nooit zelfstandig en ook nooit individueel. Deze lesfase is daarom heel intensief voor zowel de leerlingen als voor jou als leerkracht. Het aantal voorbeelden dat je tijdens de begeleide inoefening gebruikt, is afhankelijk van de mate waarin de leerlingen laten zien dat zij het lesdoel beheersen.

Tijdens de begeleide inoefening maak je voortdurend gebruik van de EDI-technieken betrekken en activeren, controleren van begrip, geven van feedback en herhalen.


De leerlingen werken in deze fase eerst samen met de leerkracht (wij doen het samen)

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Je mag de fasen ‘instructie’ en ‘begeleid inoefenen’ ook samenvoegen. Na een korte doelgerichte instructie laat je de kinderen dus gelijk meedoen en meedenken. Zo blijven ze actief en geconcentreerd.

  • Bij veel activiteiten is de begeleide inoefening eigenlijk al een vorm van verwerking. Daarom kan je de aparte verwerking vaak achterwege laten. Zet deze gevarieerd in en alleen bij voldoende concentratie en motivatie.

  • Laat in deze fase vooral het leren met je lichaam aan bod komen. Maak de begeleide inoefening waar mogelijk actief door het gebruik van een eenvoudige samenwerkingsoefening en bewegingsactiviteiten.

  • Laat in deze fase vooral het leren met tastbaar materiaal aan bod komen en gebruik liever geen werkbladen.

  • Met activerende werkvormen voer de eerdere handelingen uit je instructie tegelijkertijd met de kinderen uit. Focus je daarbij vooral op de stappen die de kinderen moeten maken en oefen dit goed in.


Als het samen inoefenen met de leerkracht goed gaat, dan doe je als leerkracht nog een stapje verder terug door de kinderen in tweetallen te laten werken (jullie doen het samen).

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Gebruik een een coöperatieve werkvorm: de meest eenvoudige vorm is het werken met kniemaatjes. De kinderen draaien met de knieën naar elkaar toe en werken samen aan de vraag of opdracht.

  • Geef de kinderen een gerichte opdracht tijdens de speel-werkles of in de hoeken. De kinderen hebben de handelingen die nodig zijn om dit zelfstandig uit te kunnen voeren in de eerdere fases ingeoefend. Je kunt hier ook een weektaak aan koppelen. Als je ziet dat kinderen niet tot spel komen, dan grijp je in.


Lesafsluiting (controle van begrip)

In de laatste stap van de instructie herhaal je het lesdoel en laat je de leerlingen zelfstandig een opdracht oplossen om te controleren of ze het zelfstandig kunnen. Als 80 procent of meer van de kinderen de opdracht goed heeft uitgewerkt, dan heeft de klas het lesdoel voldoende onder de knie en laat je ze zelfstandig verder werken (jij doet het zelf).

Een EDI-les heeft altijd twee lesafsluitingen. De eerste kleine lesafsluiting vindt plaats vóórdat de leerlingen zelfstandig gaan verwerken en de tweede grote lesafsluiting vindt plaats ná de zelfstandige verwerking.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Het controleren van begrip in een EDI-les is eenvoudig: je legt uit en stelt om de paar minuten vragen aan de leerlingen over wat je zojuist hebt uitgelegd. Bedenk tijdens de voorbereiding van een EDI-les bij ieder lesonderdeel al enkele vragen die je gaat stellen om begrip te controleren. De juiste volgorde daarbij is eerst instructie geven en dan pas vragen stellen. Als je vragen stelt voordat je hebt lesgegeven, ben je namelijk geen begrip aan het controleren maar voorkennis aan het ophalen.

  • Stel altijd eerst de vraag, wacht daarna enkele seconden om de kinderen even denktijd te geven en noem daarna pas de naam van een leerling, die het antwoord mag geven. Gebruik daarbij bijvoorbeeld denkstokjes (houten ijslollystokjes), waarop de namen van alle leerlingen staan geschreven en die in een beker staan. Leg uit dat je een vraag gaat stellen en benoem daarbij het begrip “denktijd”. Maak deze ook visueel, bijvoorbeeld met een denkpictogram. Stel vervolgens de vraag en laat de kinderen even nadenken. maar eerst denktijd geef. Op deze manier kunnen alle kinderen eerst rustig nadenken over de vraag. Rammel daarna met de beker en trek er een stokje uit. Hierdoor blijven alle kinderen betrokken, omdat iedereen de beurt kan krijgen.

  • Geef de kinderen een directe vraag waar ze met hun kniemaatje over mogen praten. Maak de tijd, waarin de kinderen mogen overleggen, zichtbaar met een timer op het digibord. Houd de tijd kort (bijvoorbeeld een halve minuut), zodat de aandacht bij de vraag blijft.


Zelfstandige verwerking

De zelfstandige verwerking bevat geen onbekende of nieuwe leerstof.

De leerlingen gaan in deze fase oefenen met opdrachten bij het lesdoel.

Naast de voorbeelden die aansluiten op het lesdoel worden er ook opdrachten gemaakt die eerder aangeboden lesdoelen herhalen.

De zelfstandige verwerking heeft als doel om het te onthouden, niet om te leren.

Oefenen heeft namelijk geen zin als je niet weet hoe je het moet aanpakken.

Eerst moeten ze het snappen en dan pas mogen ze gaan verwerken.

Je houdt in deze fase rekening met de sterkere leerlingen door ze aangepaste moeilijkere opdrachten te geven.


Het EDI model is voor kleuters anders dan voor andere groepen. Dat zit hem met name in deze fase van zelfstandige verwerking, omdat kleuters vrijwel nooit allemaal hetzelfde doen op hetzelfde moment. Met kleuters werk je, na de instructie in de grote kring, in kleine kringen en in groepen om de les te verwerken. Daarom kun je ook nooit meer dan twee EDI lessen op een dag geven want dan heb je de tijd niet om de kinderen er zelfstandig mee aan de slag te laten gaan.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Bij veel activiteiten is de begeleide inoefening eigenlijk al een vorm van verwerking. Daarom kan je de aparte verwerking vaak achterwege laten. Zet die alleen in bij voldoende concentratie en belangstelling.

  • Gebruik zo min mogelijk werkbladen (vanaf groep 2 kan dit af en toe wel)

  • Kleuters verwerken de leerstof tijdens het spel of het werken met ontwikkelingsmateriaal gedurende de dag of de week erna. Het is natuurlijk belangrijk dat jij als leerkracht die materialen beschikbaar stelt in een van de hoeken of op een werktafel. Zodat de leerlingen geprikkeld worden om het nog eens zelfstandig of samen met jou te herhalen en te verwerken. Je zult merken dat de kinderen dat wat ze in jouw EDI les geleerd hebben ook daadwerkelijk gaan gebruiken en ook gaan toepassen in andere situaties.  Denk hierbij bijvoorbeeld aan een rijmhoek, een hoek om te meten, een tafel met voorwerpen met dezelfde beginletter, een hoek met het cijfer, , een hoek met meetmateriaal, enz.

  • Reik een doelgerelateerde vraag of een probleem aan tijdens het hoekenspel, waardoor het spel zich verdiept. Bijvoorbeeld: “Hoe weet je nu welke toren het hoogst is?”

  • Komt het niet vanzelf uit de kinderen, dan ga je meespelen in die hoek en breng je het nog eens spelenderwijs onder de aandacht.

  • Je kunt ook specifieke opdrachten geven in de hoeken maar vaak is de kringactiviteit al sturend genoeg geweest.

  • De verwerking kan ook een onderdeel van het kiesbord of planbord zijn.

Verlengde instructie

Bij een EDI activiteit is er een wisselwerking tussen observeren, handelen en ontdekken. Door tijdens de laatste twee fases te observeren zie je hoe de kinderen handelen.

Misschien kom je tot de conclusie dat de kinderen meer of iets anders nodig hebben om het doel te bereiken. Deze fase is ervoor bedoeld ervoor te zorgen dat alle kinderen de aangeboden doelen kunnen behalen. De leerlingen die het lesdoel tijdens de kleine lesafsluiting onvoldoende beheersen, krijgen een verlengde instructie. Het staat dus niet bij voorbaat al vast welke leerlingen deelnemen aan de verlengde instructie.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Vraag de kinderen die nog moeite hebben met het aangeboden doel in de loop van de week een paar keer bij jouw oefentafel om het samen te doen, zodat ook zij het lesdoel beheersen en succeservaringen kunnen opdoen. 

  • Verwacht niet dat kleuters na één activiteit een begrip of vaardigheid al beheersen. Ze hebben daarvoor herhaling nodig. Plan een kleine kring daarom pas in als na meerdere keren kort herhalen er weinig ontwikkeling zichtbaar is.

  • Het zelfstandige oefenen gaat alleen goed als je als leerkracht in de gaten houdt hoe het proces verloopt. Zorg er dus voor dat je tijdens het spelen en werken als leerkracht regelmatig langs loopt en doe met de kinderen mee of help hen op weg.

  • Soms moet je er in de kring op terugkomen en wat extra tips geven. Dit kun je ook heel goed laten doen door kinderen die het al snel begrepen hadden.


Evalueren

In deze fase bespreek je kort hoe het is gegaan. Verwijs hierbij ook weer terug naar het doel van de les.


EDI-kleuteronderwijs wordt bij voorkeur gedaan met dagelijks twee kringen van ongeveer 20 minuten; in de bovenbouw duren ze meestal vijfenveertig minuten.


Schakel bij kleuters gerust tussen de fasen. Start bijvoorbeeld in de jullie-fase door kinderen aan de hand van een vraag te laten ontdekken. Waar dat nodig is, schakel je vervolgens terug naar de ik-fase en geef je een stap voor stap instructie. Of start in de wij-fase waarin ‘begeleid inoefenen’ centraal staat. Je laat de kinderen dan gelijk meedoen en meedenken. Zo blijven ze actief en geconcentreerd en je controleert meteen of de vaardigheid in ontwikkeling is. Waar het nodig is schakel je van de ‘wij-fase’ terug naar de ‘ik-fase’ om hardop denkend opnieuw de vaardigheid voor te doen.


Het gebruik van een instructiemodel is een middel om aan de ontwikkelingsvraag van kleuters te voldoen. Sluit pas aan bij kleuters die vragen om ontdekkend onderwijs met instructie, na het samen of zelf doen. Sluit aan bij kleuters die vragen om sturend onderwijs door de vaardigheid stap door stap voor te doen.


Tip: Maak voor iedere EDI lesfase een pictogram en hang deze in de goede volgorde op. Zo heb je niet alleen een geheugensteun voor jezelf, maar wordt het EDI lesmodel ook inzichtelijk voor de kinderen. Je vindt kant en klare op: Juf Marita

 

EDI technieken


EDI kent de volgende technieken:


Betrekken en activeren

Bij EDI is het belangrijk dat kinderen niet passief, maar actief meedoen.

Met het activeren van leerlingen wordt overigens niet perse bedoeld om de kinderen te laten bewegen, maar om ze te laten leren.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Ze allemaal of in tweetallen materialen te geven. Heb je het bijvoorbeeld over de buurgetallen bij rekenen, geef de kinderen dan allemaal cijferkaartjes om deze bijvoorbeeld in de goede volgorde te leggen. Of geef kinderen hun eigen bakje met muntjes wanneer je het over geld gaat hebben. Of geef ze blokjes om hun eigen hoogteplattegrond mee te bouwen. Het is handig om deze materialen in bakjes te verzamelen, zodat je ze snel kan uitdelen.

  • Ze aan een kniemaatje uit te laten leggen hoe ze het precies hebben gedaan.

  • Kinderen op wisbordjes te laten schrijven. Kinderen kunnen bijvoorbeeld iets omcirkelen of invullen. Je maakt deze ook makkelijk zelf door papier te lamineren en kin deren een uitwisbare stift te geven. Gebruik de stoelen daarbij eens als tafel. De kinderen kunnen de wisbordjes daarna omhoog steken en aan de leerkracht laten zien.

  • Ze allemaal 2-3 kleurenkaarten te geven, die corresponderen met een bepaald antwoord. De kinderen steken dan de kleur omhoog, die bij hun antwoord past.

Omdat leerlingen tijdens een EDI-les veelvuldig worden geactiveerd, is het wel belangrijk om een signaal af te spreken waarmee je snel weer de aandacht terugkrijgt.


Het controleren van begrip tijdens het lesgeven

Hoe weet je of kinderen leren? Door voortdurend, nog tijdens de les, te monitoren of de leerlingen begrijpen wat er zojuist is uitgelegd.


Het geven van feedback

Kinderen willen graag horen dat ze het goed doen. Dat stimuleert hen.

Geef bij elk antwoord feedback en help de leerling indien nodig om stapsgewijs tot een juist antwoord te komen.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Leg de lesstof opnieuw klassikaal uit als twee leerlingen de vraag niet goed kunnen beantwoorden.

  • Als je wisbordjes gebruikt, dan geef je géén willekeurige beurten. Als de leerlingen de wisbordjes opsteken, dan geef je altijd eerst de beurt aan leerlingen met een goed antwoord. Hierna geef je leerlingen de kans om hun antwoord te verbeteren.

  • Vraag na het geven van feedback nooit of de leerling het nu snapt, want de kans is groot dat je een bevestigend antwoord krijgt. Vraag in plaats daarvan om de oplossingsprocedure in eigen woorden te herhalen om zodoende begrip te controleren.

  • Geef aan wat de kinderen goed gedaan hebben. Dus niet alleen: “dat heb je goed gedaan”! Maar ook wat het kind goed gedaan heeft: Je hebt het woord goed gehakt en weer aan elkaar geplakt! Dan weet een kind wat het goed gedaan heeft en wordt het doel van de les herhaald.


Herhalen

Hoe zorg je ervoor dat kinderen onthouden wat ze hebben geleerd? Leerlingen vergeten. Daarom is het belangrijk om te herhalen. De start van de les is een goed moment om leerstof te herhalen. De leerlingen moeten nieuwe leerstof tijdens de les veel zien en horen en ook actief gebruiken om het onthouden ervan te versterken.

Hoe doe je dat bij kleuters?

  • Breng logische volgorde in een verhaal aan: teken de verschillende stappen van het verhaal/de activiteit samen met de kinderen uit en hang deze in de juiste volgorde op bij de activiteit.

  • Kleuters blijven kleuters en je kunt aan het eind van een EDI activiteit niet verwachten dat de kinderen de doelen beheersen. De kinderen moeten meerdere keren de vaardigheden kunnen oefenen, voordat zij een doel beheersen. Laat het doel daarom in meerdere, verschillende activiteiten terugkomen, zodat de kinderen op verschillende manieren met de leerstof oefenen en daarmee de vaardigheden automatiseren. Jouw rol als leerkracht is hierin belangrijk. Observeer regelmatig deze activiteiten en je ziet/hoort of de kinderen de doelen beheersen. Wist je trouwens dat een regelmatige herhaling van twee minuten effectiever is dan een herhaling van de hele activiteit in de kleine kring?

 

Werkvormen


Denk goed na over de werkvorm, waarin je de activiteiten aanbiedt.

Niet alle EDI lessen lenen zich voor een kringactiviteit. Soms is een frontale opstelling of een hoefijzervorm beter. Bijvoorbeeld bij activiteiten met letters en cijfers, waarbij het belangrijk is dat de kinderen deze niet op hun kop of verkeerd om zien.

De activiteit kan bijvoorbeeld ook aan een groepstafel of in een hoek plaatsvinden.


Houd ook rekening met de niveauverschillen tussen groep 1 en groep 2.

Organiseer liever aparte kleine kringen voor beide groepen. De activiteit kan op die manier korter en daardoor ook effectiever zijn. Wanneer je de groepen wel samen neemt, moet je een aansluitend doel bieden. Bij groep 1 oefen je bijvoorbeeld het tellen tot 6 en bij groep 2 het tellen tot 10. Afhankelijk van het doel maak je de keuze voor een grote of kleine kring.


Door één les met het EDI model per dag te geven kun je de hele dag delen uit de les herhalen en in het spel terug laten komen. Maar je kunt er ook voor kiezen om deze vorm te gebruiken als je wat in een hoek wilt bespreken met de kinderen. In dat geval kunt je het in de grote kring laten terugkomen zodat de anderen ook weten wat de kleine groep heeft geleerd. Dan kun je de kleine groep laten uitleggen en laten presenteren.

 

Is EDI kleutervriendelijk?


Om een doorgaande lijn te waarborgen, wordt het EDI model vaak in alle groepen op eenzelfde manier gebruikt. Over EDI bij kleuters zijn de meningen echter nogal verdeeld.

Tegenstanders vinden de onderbouwing voor de aanpak niet alleen wankel, maar zijn er zelfs van overtuigd dat EDI (zonder aanpassingen te maken richting het jonge kind) zelfs ongewenste effecten kan hebben op de ontwikkeling van kleuters.

Argumenten, die je hoort gaan dan vaak over:


Het verschil tussen een kleuter en een schoolkind

Bij EDI is een les in de onderbouw ongeveer gelijk aan die in de bovenbouw, al wordt er wel verschil gemaakt in de tijdsduur van een EDI les. Bij kleuters wordt ongeveer 20 minuten geadviseerd en bij de bovenbouw 45 minuten.


Tegenstanders van EDI vinden de gebruiksmogelijkheden van dit model in de kleutergroepen beperkt. Ze vinden dat de EDI werkwijze onvoldoende aansluit bij de wijze waarop kleuters leren, omdat het brein van de kleuter zich in psychologisch opzicht nu eenmaal nog niet ontwikkeld heeft tot dat van een schoolkind. .

Kleuters leren vooral door zelf te ervaren, te doen, in ontwikkelingssprongen, via (rollen)spel en ook door de kunst van een volwassene af te kijken.


De hoogte van de lesdoelen.

EDI veronderstelt namelijk dat je kleuters niet gevangen hoeft te houden in hun kleine leefwereld en hoog mag inzetten wat betreft je doelen.


Voorstanders van deze visie geven aan dat hoge verwachtingen, juist in groep 1-2, inderdaad het verschil maken voor alle kinderen. Hoe eerder kleuters een ambitieus leerstofaanbod ontvangen, hoe meer kans dat ze zich goed ontwikkelen.


Tegenstanders veronderstellen echter dat het aanbieden van hoge doelen nog geen zin heeft als een kleuter er nog niet rijp en gevoelig voor is en werken liever kindvolgend.


Vrij spelen versus sturend spelen

Spel is een belangrijke basis voor het leren. Zeker kleuters leren en ontwikkelen zich door te spelen en in dit spel de wereld te verkennen. EDI veronderstelt ook dat kleuters vrij moeten spelen, in de hoeken en buiten, maar daarnaast wordt het spel bij EDI tijdens de fase van begeleide inoefening ook gebruikt om de leerstof te behandelen.

Kinderen die aan het eind van de instructiekring het leerdoel bovendien nog onvoldoende beheersen, dienen tijdens het begeleide spel extra te oefenen. De leerkracht speelt dan met het kind mee, geeft het op die manier terugkoppeling of herhaalt de instructie.


Tegenstanders vinden dit meer sturende spel niet passen bij kleuters en zien meer in volgend meespelen. Het vrije kleuterspel dient volgens de tegenstanders van EDI werkelijk vrij te zijn en mag niet gebruikt worden voor allerlei lesdoelen. Binnen dit vrije spel worden brede lesdoelen bereikt: motorisch, verbaal, sociaal, expressief, cognitief enzovoort. 

Als een kind in zijn spel de leerkracht na wil doen (of wil proberen na te doen), dan is dat uiteraard uitstekend. Kleuters doen niet anders dan dat en leren daar veel van. Denk aan schooltje en vader en moedertje en winkeltje spelen.

Kleuters doen niet anders en leren daar veel van, maar kleuters doen volgens de tegenstanders van EDI de leerkracht pas exact na als ze eraan toe zijn.

Bij EDI voor kleuters wordt ervan uitgegaan dat geïsoleerd aangeboden kennis en vaardigheden door kinderen later worden toegepast in spontaan spel, maar er zijn voldoende redenen om aan te nemen dat dit aanbod het spontane spel vooral hindert en verder ook weinig oplevert.

Verschillende onderzoeken laten zien dat kinderen hier namelijk vooral ongelukkig van worden en dat de gerealiseerde leerwinst hoogstens zeer tijdelijk van aard is.


Voorstanders vinden dat EDI het spelend leren echter absoluut niet in de weg hoeft te zitten en kleuters juist ook dingen aanreikt die ze weer zelfstandig kunnen verwerken in hun spel. Jonge kinderen nemen immers vaardigheden en kennis van opvoeders na imitatie en instructie op, door dit te vermengen met speelse activiteiten. Zij vinden beide werkvormen nodig voor de ontwikkeling van een kleuter.


De misvatting dat vrij spel en verkennen inefficiënt is

Een belangrijk argument om EDI als werkwijze bij kleuters toe te passen, is dat het spontane en ontdekkend leren inefficiënt zou zijn.


Tegenstanders van EDI weerleggen dit met dat dit zeker waar zou zijn als het onderwijs zich zou beperken tot het kinderen laten aanrommelen, zonder daar als leerkracht iets aan bij te dragen. Daarvan zouden volgens EDI met name kleuters die met een achterstand starten op de basisschool last hebben. Dat is echter een karikatuur van wat er echt gebeurt. Leerkrachten kunnen het vrij spel juist aangrijpen om kinderen tot tal van ontdekkingen te laten komen. Op die manier biedt het spontane spel van kinderen volgens de tegenstanders van EDI voldoende mogelijkheden om alle doelen die gesteld zijn voor kleuters te behalen. EDI moet zich volgens hen dus niet meten met ‘geen onderwijs’, maar met ander onderwijs.


Het gebruik van (fasen uit) een instructiemodel in het didactisch handelen van de leerkracht kan zeker ook een steuntje in de rug tijdens het spel in een hoek geven.

Bijvoorbeeld omdat de leerkracht heeft geobserveerd dat het kind zonder deze specifieke ondersteuning niet verder komt in zijn ontwikkeling. De leerkracht fungeert hierbij vooral als model voor de leerling waarbij er gekozen kan worden om (fasen van) een instructiemodel als middel in te zetten. Bij een normale spelontwikkeling zal dat niet nodig zijn.


Sturend en volgend leren

EDI veronderstelt dat je bovendien niet alles spelenderwijs kunt leren. Leren lezen, schrijven en rekenen zijn bijvoorbeeld vaardigheden, die kinderen niet, zoals bij leren lopen bijvoorbeeld wel het geval is, op een natuurlijk manier leren.


Voorstanders van EDI vinden dat kleuters daarbij toch echt de instructie van een volwassene nodig hebben. Kleuters hebben volgens de voorstanders, doordat ze vooral door imitatie leren, een instructie nodig waarin de leraar veel modelt en ze tijdens instructie en spel steeds weer iets nieuws aanreikt om het kind vooruit te leiden en nieuwsgierig te maken om nieuwe dingen te leren. Ze zuigen kennis op als een spons en doen na wat ze de leerkracht zien doen. In de instructiekring legt de leerkracht uit en doet voor, zodat leerlingen dit tijdens het spel verder kunnen oefenen en integreren in hun eigen mentale schema’s.


Tegenstanders veronderstellen dat kinderen ook zonder de instructie van een volwassene letter en rekenkennis op kunnen doen en zich meer van binnenuit ontwikkelen.

Leren lezen, schrijven en rekenen zijn volgens hen geen natuurlijke processen en ook geen culturele vaardigheden, maar ontwikkelingspsychologische processen, die uitmonden in cultureel gedeelde vaardigheden. Leren schrijven ontwikkelt zich bijvoorbeeld volgens vrij vormig schrijven (jonge peuter) naar eigen figuurlijk schrijven (oudere peuter) naar spiegelbeeldig schrijven (kleuter) naar conventioneel schrijven (jong schoolkind).

Volgens tegenstanders van EDI heeft het geen zin heeft om te proberen een kind iets bij te brengen waar het nog niet rijp voor is. Kleuters zuigen kennis alleen als een spons op en doen de leerkracht na als ze eraan toe zijn. Volgend onderwijs houdt dan ook in: bepaal de rijpheid; geef les bij voldoende rijpheid en geef anders voorwaardenscheppend onderwijs.


Kleuters leren ook wel van instructie. Door een stap voor stap instructie van (complexe) vaardigheden, leert een kleuter bijvoorbeeld hoe losse klanken samengevoegd kunnen worden tot een woord, hoe de volgorde van de telrij is, hoe je een vouwwerk maakt of hoe een bepaalde situatie handig kan worden aangepakt. Bij dit soort geplande activiteiten is een (deel van een) het EDI instructiemodel effectief.


De betrouwbaarheid van de onderzoeken die zijn gedaan

EDI geeft aan dat onderzoeken hebben bewezen dat dit didactische lesmodel positieve effecten heeft op het leren en het leergeluk van kinderen.


Tegenstanders weerleggen dit en geven aan dat EDI zich met name baseert op kwantitatief onderzoek. In dat soort onderzoeken vooral gekeken naar lokale doelen die goed te meten zijn. Het is volgens tegenstanders niet veel anders dan 'teaching to the test' en dat levert algemeen hoge toets resultaten op. Dergelijke toets resultaten zeggen echter weinig over hoe lang ze beklijven en ook niet wat die betekenen voor het kunnen gebruiken van de kennis in situaties die er maatschappelijk toe doen. Als je leerstof bij kleuters wil laten beklijven zul je deze moet verbinden met de directe leefomgeving van de kinderen.

Een korte instructie binnen de context van spel levert volgens de tegenstanders van EDI daardoor een dieper en rijker begrip bij kinderen op dan een instructie waarbij de leerkracht zelf eerst hardop denkend voordoet, waarbij de kinderen kijken en luisteren.



 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Gebruik jij het EDI-model in de kleutergroep? Dan ben ben benieuwd naar jouw ervaringen en suggesties! Laat deze in een reactie achter!

 

Bronnen


.

.

314 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentarios


bottom of page