site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverJuf Angelique

Sensomotoriek

Bijgewerkt op: 22 jun.

Bewegen is ontzettend belangrijk voor kleuters. Door te bewegen leren ze de mogelijkheden van hun lichaam kennen en doen ze veel bewegingservaring op.

Hierdoor groeit hun lichaamsbewustzijn en krijgen ze lichaamscontrole.

Een goede lichaamscontrole heb je onder andere nodig om stil te kunnen zitten.

Geef kleuters dus eerst heel veel bewegingskansen als basis voor hun verdere ontwikkeling. Doordat een kind beweegt, doet het ook heel veel zintuiglijke ervaringen op.

De term "sensomotoriek" wijst op de relatie tussen deze zintuiglijke informatie en onze motorische reactie daarop. In deze blog vertel ik je er meer over.


Wat is sensomotoriek?


Sensoriek betekent: zintuiglijk waarnemen (het vermogen om met je zintuigen waar te nemen). Via onze zintuigen krijgen we voortdurend informatie over ons eigen lichaam en de wereld om ons heen. Onze vijf bekendste zintuigen zijn: zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Daarnaast heeft ieder mens nog andere minder bekende interne zintuigen, zoals het evenwichtszintuig en het zintuig dat ons informatie geeft over de positie en beweging van onze lichaamsdelen (het houdings- en dieptegevoel). Hierdoor weten we bijvoorbeeld hoe de positie van onze benen is, zonder dat we ernaar kijken.


Motorisch betekent: het vermogen om te bewegen en de manier waarop een kind beweegt.

Sensomotorisch wijst op de relatie tussen onze zintuiglijke informatie en onze motorische reactie daarop. In de sensomotorische ontwikkeling speelt de zintuiglijke ontwikkeling een belangrijke rol, omdat bewegen en ervaren een belangrijke samenwerking hebben.

Wanneer je bijvoorbeeld met je handen een kachel aanraakt, trek je je hand automatisch terug. En als je een zware door op wil tillen, dan span je jouw spieren extra aan.

Op een trap weet je hoe hoog je jouw been moet optrekken om niet te struikelen.

 

Sensorische informatieverwerking


Het samenspel tussen zintuigen en het reageren op de informatie die de zintuigen doorgeven (het 'doen') wordt samen de ook wel sensorische informatieverwerking genoemd. Om te komen tot het 'doen' doorloop je onbewust een aantal stappen.

  1. Waarnemen: Dit doe je met je zintuigen. Of iets wel/niet hard of zacht bij je binnenkomt is daarbij persoonlijk. Dat heeft te maken met je waarnemingsdrempel. Een gevoelig kind vindt een label in zijn trui bijvoorbeeld enorm irritant terwijl een minder gevoelig kind daar niets van merkt.

  2. Oriënteren: Hierbij focus je jezelf op datgene wat je waarneemt

  3. Interpreteren: Je interpreteert datgene wat je waarneemt

  4. Uitvoering: Hierbij ga je daadwerkelijk over tot actie

Wanneer deze sensorische informatieverwerking 'gestoord' is, zal een kind de prikkel vermijden of juist overstemmen. Ook kan de prikkel in dat geval helemaal niet binnenkomen.


Bij een goede sensomotorische ontwikkeling wordt gesproken van "sensorische integratie".

Dat wil zeggen; de ontwikkeling van de coördinatie van zintuiglijke waarnemingen en lichaamsbewegingen of anders gezegd: de motorische reactie op zintuiglijke informatie. 

Sensorische integratie is het vermogen om prikkels te leren onderscheiden en verbanden te leggen. Al deze processen worden door ons zenuwstelsel verwerkt en in ons brein gekoppeld. Beweging en zintuiglijke informatie staan in een constante wisselwerking met elkaar.


De sensomotoriek is de basis voor het (cognitieve) leren. Onderzoeken hebben aangetoond dat bewegen tijdens het leren de leerprestaties verbetert.



 

Sensorische integratie


Vanaf het prille begin beweegt een kind en doet het op die manier ervaringen op; over zichzelf en de wereld om zich heen. Deze motorische ontwikkeling verloopt vanzelf, mits je natuurlijk gunstige voorwaarden stelt om te bewegen. De ontwikkeling van de motoriek verloopt gefaseerd. Dat betekent dat de ene motorische fase de basis vormt voor de volgende motorische fase. Zo heeft een tweejarige nog niet het evenwicht en de motorische vaardigheden om te leren hinkelen, maar een vijfjarige wel.

Ieder kind doet het op z'n eigen tempo. Versnellen van de motorische ontwikkeling past niet bij het eigene van een kind.


Reeds in de baarmoeder vindt er een wisselwerking plaats tussen de informatie die we via onze zintuigen krijgen en onze bewegingen.


De hersenen zijn bij de geboorte pas gedeeltelijk gevormd. De cellen zijn wel aanwezig, maar de neurale verbindingen moeten nog grotendeels worden gevormd. De vorming van al deze verbindingen wordt voor een groot deel ondersteund door de sensomotorische ontwikkeling. Het zorgt ervoor dat er heel veel verbindingen ontstaan tussen de cellen zodat er neurale netwerken ontstaan. Het aanleggen van vele verbindingen is essentieel, want om een taak uit te voeren hebben we een enorm netwerk aan synapsen nodig.

Herhaling van activiteiten zorgt voor stevige, snelle verbindingen.

Zo kom je tot automatiseren.


In de eerste maanden na de geboorte worden er elke seconde maar liefst 700 nieuwe neurale verbindingen gemaakt, die de basis voor onder andere onze sensomotorische ontwikkeling, onze sociaal-emotionele ontwikkeling en onze taalontwikkeling vormen.


Na de geboorte zijn er eerst de natuurlijke reflexen, zoals het zuig- en het grijpreflex, die een kind niet hoeft te leren. Deze worden na een maand of vier afgebouwd.

Daarna volgen de automatische bewegingen. Dit zijn bewegingen, die vanzelf optreden, maar ook moeten en kunnen worden uitgelokt en bevorderd.

  • De opricht reactie (het optillen) van hoofd treedt automatisch op wanneer je een baby op zijn buik legt. Dit kost een baby in het begin enorm veel inspanning en zal dus echt geoefend moeten worden door een baby vaak op zijn buik te leggen.

  • De evenwichtsreactie treedt automatisch op zodra een baby zijn evenwicht verliest. Om zijn evenwicht te herstellen zal een baby bepaalde spiergroepen aanspannen. Dit evenwicht breidt zich steeds verder uit, waardoor een baby op den duur het vertrouwen krijgt om te gaan leren zitten, staan en lopen.

  • De steun reactie is een automatische beweging die ontstaat wanneer je de voetzolen of handpalmen van een baby aanraakt. Een baby zal dan zijn benen of armen strekken en hierdoor ervaart het kind dat het kan steunen op de armen en benen. Om tot staan te komen zul je je als kind moeten durven opdrukken.

  • Wanneer een baby valt dan gaan zijn armen automatisch naar voren om zichzelf op te vangen. Dit is de opvang reactie. Een voorwaarde hierbij is dat de steun reactie al voldoende geoefend is.


Tegelijkertijd met het oefenen van de automatische bewegingen vinden ook de eerste bewuste bewegingen plaats. Dat betekent dat een kind zijn bewegingen bewust gaat proberen te sturen. De eerste bewuste beweging is het pakken met de handjes.

Kruipen is de volgende stap. Een steun name op de handen en knieën is daarbij een voorwaarde. Het kruipen is een enorme stimulans van de samenwerking tussen de linker- en de rechterhersenhelft. Het versterkt ook het evenwichtsgevoel.


Naarmate een kind ouder wordt, wordt de motoriek, waarmee een kind op zintuigelijke informatie reageert, steeds verfijnder. Al bewegend verkent het kind de wereld: door te spelen, zichzelf aan te kleden, zijn tanden te poetsen, van de glijbaan te rijden, te knippen, te fietsen, in een klimrek te klimmen enz. Eerst gaan de bewegingen nog wat krampachtig en kan het kind deze alleen door er over na te denken. Op een gegeven moment gaan deze activiteiten automatisch, zonder erbij na te denken. Hierdoor heeft het kind de tijd en energie over om nieuwe dingen te leren.


De motorische ontwikkeling is van boven naar beneden gericht; eerst oefent een kind zijn hoofdbalans, daarna zijn balans in zit en weer later zijn balans in staan.

De ontwikkeling gaat ook van de romp naar de ledematen.

Stabiel kunnen zitten is bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde voor een kind om zelf een lepel te gebruiken bij het eten.

Een andere mijlpaal is dat een kind zijn lichaam zowel gestrekt al gebogen kan houden. Dat vraagt om een balans en coördinatie tussen de verschillende spiergroepen. Geïsoleerd bewegen is de laatste stap. Het kind kan dan zijn vingers bewegen, terwijl het rustig kan blijven zitten. Bij een zesjarige zie je bijvoorbeeld vaak dat zijn tong meebeweegt tijdens het bewegen van de hand. Dit meebewegen is een blijk van de inspanning van deze complexe vaardigheid om alleen de hand te bewegen.


Het zich eigen maken, maar ook het verwerken van alle ervaringen die een kind opdoet, heeft veel beweging, maar daarnaast ook rust en tijd nodig. Na inspanning is ontspanning daarom een must. Teveel activiteiten en te weinig rustmomenten kunnen bij kinderen stress of vermoeidheid veroorzaken en ook leiden tot verandering in het gedrag, met bijvoorbeeld concentratieverlies.


Daarnaast is ontwikkeling een soort rijpingsproces wat tijd nodig heeft. Dit rijpingsproces komt door sociale wensen vaak een beetje onder druk te staan. Bijvoorbeeld omdat alle klasgenootjes hun zwemdiploma al hebben of zonder zijwielen fietsen.


 

De verschillen tussen jongens en meisjes


Vastgesteld is dat de linkerhersenhelft langzamer groeit, dan de rechterhersenhelft en dat bij jongens deze tendens ook nog eens wordt versterkt onder invloed van het hormoon testosteron. Bij meisjes overheerst het hormoon oestrogeen, die de groei van de hersencellen aan de linkerkant juist bevordert.


De rechterhersenhelft probeert tijdens de groei verbindingen te leggen met de linkerhersenhelft. Bij jongens ontwikkelt de linkerhersenhelft dus langzamer en hierdoor leggen ze in de rechterhersenhelft juist meer verbindingen aan.

De verbinding met de linkerhersenhelft is bij jongens ook smaller dan bij meisjes.

Iedere hersenhelft kent ook zijn eigen specialisatie.


Hierdoor laten jongens en meisjes , los van hun individuele karakter, vaak ook andere ontwikkelingsfasen zien. Motorisch gezien zitten jongen bijvoorbeeld langer in de symmetrische fase. Onderzoek heeft aangetoond dat jongens van vier jaar gemiddeld in de sensomotorische leeftijd tussen drie en vier jaar zitten. Meisjes van rond de vier jaar zitten gemiddeld op de sensomotorische leeftijd van 4,6 jaar. Vanuit deze gegevens is het natuurlijk logisch dat een jongen van vier jaar een schaar nog maar lastig kan hanteren, terwijl dit bij een meisje al beter lukt. Jongens zijn veel langer grof-motorisch aan het werk. Die sensomotorische rijping is absoluut noodzakelijk. Stel dat een jongen van vijf jaar cognitief gezien prima groep 3 aankan, dan is het toch verstandig om hem niet met cognitief leren te gaan belasten, maar al zijn energie beschikbaar te stellen voor zijn sensomotorische balans.

 

Problemen in de sensomotorische ontwikkeling


De sensomotorische ontwikkeling verloopt in fases, die zijn uitgezet in de tijd.

Deze motorische fases kun je niet zwart-wit benaderen door ze vast te zetten op een aantal weken of maanden. Ieder kind gaat zich op zijn eigen manier thuis voelen in zijn eigen lijf. Wel is het belangrijk dat een kind zich voortdurend ontwikkelt. Wanneer een jong kind gedurende een poosje geen nieuwe motorische vaardigheden verwerft, is aandacht hiervoor op z'n plaats.


In een normale ontwikkeling vindt de sensomotorische ontwikkeling spelenderwijs plaats.

Het kan echter zijn dat een kind over- of onder gevoelig is voor bepaalde zintuiglijke prikkels. In dat geval neemt het kind de prikkels verkeerd waar, ondanks dat zijn zintuigen intact zijn. Meer hierover lees je ook in mijn blog Zintuiglijke prikkelverwerking

Als prikkels anders worden waargenomen, is ook de motorische reactie hierop, het bewegen, niet adequaat.


Ondergevoelig voor tastprikkels

Een kind dat onvoldoende tastprikkels opmerkt, wordt onvoldoende gewaarschuwd en doet daardoor onvoldoende leerervaring op. Als het zich stoot, merkt het kind dit bijvoorbeeld niet op en daardoor stoot hij zich de volgende keer weer.

Of het kind kan onvoldoende discrimineren wat voor materiaal het in handen heeft. Vergelijkbaar met het uitvoeren van handelingen, waarbij je handschoenen aanhebt.


Overgevoelig voor tastprikkels

Sommige kinderen hebben extreem gevoelige zintuigen. Ze registreren alles en hun zintuigen raken overbelast, ook het bewegingszintuig. Een overactief kind kan door die overbelasting zijn bewegingen niet meer zo goed waarnemen en sturen. Er beweegt als het ware te veel in het kind.


Een kind dat overgevoelig reageert op tastprikkels, zal deze een volgende keer waarschijnlijk gaan vermijden en doet daardoor ook onvoldoende leerervaring op. Dit kind vindt het bijvoorbeeld vervelend als zijn haren worden gewassen, speelt niet graag met klei en vingerverf en/of wil niet op blote voeten lopen, omdat dit kan voelen als lopen op kiezelsteentjes.


Ondergevoelig voor evenwichtsprikkels

Een kind dat ondergevoelig is voor evenwichtsprikkels valt vaak, omdat het niet voelt aankomen, dat het zijn evenwicht gaat verliezen. Zo'n kind zal daardoor bijvoorbeeld vaak van zijn stoel afvallen.


Overgevoelig voor evenwichtsprikkels

Een kind dat overgevoelig is voor evenwichtsprikkels zal snel misselijk worden en daardoor bijvoorbeeld niet graag willen schommelen en zoveel mogelijk situaties vermijden, waarbij een beroep wordt gedaan op zijn evenwichtszintuig. Zodoende zal het kind zijn evenwicht ook niet goed gaan ontwikkelen en bijvoorbeeld laat gaan fietsen.


Problemen met het onderscheiden van geluid

Een kind dat moeite heeft met geluiden onderscheiden, heeft moeite met de stem van de leerkracht horen als er achtergrondgeluiden zijn.


Problemen met het onderscheiden van beeld

Een kind dat moeite heeft met het onderscheiden van beelden kan bijvoorbeeld moeilijk figuur en achtergrond van elkaar onderscheiden. Hierdoor kan het bijvoorbeeld ook moeite hebben met werkbladen, waarop veel plaatjes staan.


Een verstoord dieptespiergevoel

Een kind met een verstoord dieptespiergevoel heeft moeite om zijn potlood of pen bij het schrijven op de juiste manier vast te blijven houden.


Bij stoornissen in de sensomotorische ontwikkeling zijn vrijwel altijd mengvormen te zien: er bestaat dan op het ene gebied bijvoorbeeld een ondergevoeligheid voor prikkels en op het andere gebied een overgevoeligheid.

De uitingsvormen van sensomotorische integratiestoornissen kunnen zeer divers zijn.

Er zijn wel een aantal algemene kenmerken.

Bijna al deze kinderen:

  • zijn onzeker of faalangstig, omdat hun lichaam de onjuiste informatie geeft. Ze willen het wel, maar ze kunnen het niet.

  • raken snel gefrustreerd, omdat ze er veel energie in moeten stoppen, terwijl de opbrengst gering blijft.

  • raken snel moe.

  • zijn hyperactief door een teveel aan prikkels of juist passief door een tekort aan prikkels.

  • kunnen moeite hebben om contact te maken, waardoor ze weinig vriendjes of vriendinnetjes hebben.


Meer specifieke problemen kunnen zijn:

  • Onhandigheid bij zelfverzorging (zoals aankleden), handvaardigheid en gymnastiek

  • Problemen met fijn-motorische vaardigheden als knippen, plakken en vouwen.

  • Schrijfproblemen, bijvoorbeeld met de penhantering of pendruk.

  • Moeite met fietsen.

  • Eetproblemen, zoals slordig eten, kwijlen, vaak een beker omstoten.

  • Problemen met ruimtelijke oriëntatie: ruimtelijke begrippen hebben geen inhoud en hierdoor kunnen er bijvoorbeeld problemen ontstaan met de opbouw van letters, rekenen, balspelen en de oriëntatie in het verkeer.

  • Problemen met de visuele waarneming: het kind ziet bijvoorbeeld het verschil tussen de b en de d niet, of de u en de n, terwijl zijn ogen wel goed werken.

  • Problemen met de auditieve waarneming: het kind hoort bijvoorbeeld het verschil tussen reus en neus niet en/of kan geluiden niet van elkaar onderscheiden.

 

Oorzaken van sensomotorische stoornissen


De oorzaak van stoornissen in de sensomotorische ontwikkeling is meestal een stoornis in het centrale zenuwstelsel. Waardoor die is ontstaan is meestal niet bekend.

Sensomotorische integratiestoornissen zijn vrijwel altijd vanaf de geboorte aanwezig.

De problemen kunnen voorkomen bij kinderen zonder duidelijke motorische of verstandelijke handicap. Vaak worden ook met neurologische onderzoeken geen afwijkingen gevonden. Het is niet aangetoond dat deze stoornissen erfelijk zijn.

De intelligentie van kinderen met een stoornis in de sensomotorische ontwikkeling kan variëren van zwak tot bovennormaal.

 

Wat kun je doen?


Toon begrip!

Stimuleer het kind positief. Kinderen met een zwakke sensomotoriek ondervinden in het dagelijks leven al vaak negatieve benaderingen.

Als het kind echter begrip krijgt vanuit zijn omgeving, dan zal dat een positieve invloed hebben op zijn zelfbeeld en prestaties. Vanuit deze positieve basis kan een kind de wereld om hem heen tegemoet treden en zich verder ontwikkelen.


Zorg voor overzicht en structuur!

Voor kinderen met problemen in de sensomotorische ontwikkeling is de wereld onveilig, verward en soms ook vijandig. Je kunt deze wereld veiliger voor ze maken door te zorgen voor overzicht en structuur. Dit doe je bijvoorbeeld door:

  • Regelmaat aan te brengen in de dagindeling

  • De lesstof overzichtelijk te maken

  • Duidelijke taal te gebruiken

  • Grenzen te stellen

  • Niet teveel keuzes te geven

  • Te zorgen voor een rustige omgeving en tafel


Help het kind!

Geef het kind hulp als dat nodig is of als het kind angstig is.

Begin gemakkelijk en bouw het langzaam op naar moeilijker.


Laat kinderen veel bewegen en gericht oefenen!

Door veel te bewegen en gericht te oefenen versnelt het kind de motorische rijping en verbeteren de motorische vaardigheden. Oefening baart immers kunst! Echter wel per rijpingsfase. Je kunt hierin geen fases overslaan of versnellen. Het is heel belangrijk dat ieder kind op zijn eigen tijd en zijn eigen wijze zijn bewegingszin ontwikkelt.

Het is een rijping van het motorische systeem, waarin de motoriek veelzijdiger wordt en de bewegingen steeds gecontroleerder en gerichter worden uitgevoerd. Bij het oefenen gaat dus niet om forceren, maar om het enthousiasmeren. Doe de oefeningen goed voor en/of geef instructie hoe een motorische vaardigheid gaat.


Laat beide lichaamshelften evenveel bewegen!

Laat zowel de armen als de benen, links en rechts, evenveel bewegen. Tot ongeveer het vijfde levensjaar bewegen kinderen zich voornamelijk symmetrisch. Pas rond het zesde jaar gaat het kind een voorkeurskant ontwikkelen. Dat heet dominantie.


Zorg voor veel sensorische ervaringen!

Geef de sensomotorische ontwikkeling van kinderen door middel van activiteiten, waarbij de zintuigen en het hele lijf moeten worden gebruikt, een extra stimulans.

Voorop staat daarbij wel dat het kind deze activiteiten leuk vindt en zich veilig voelt.

Als een kind een uitzonderlijke reactie vertoont (bijvoorbeeld bang is, extreem druk wordt of gaat huilen) is het van belang niet aan te dringen. Ga in dat geval (samen met de behandelend therapeut) na waardoor deze reactie wordt veroorzaakt.


Zorg voor voldoende rustmomenten!

Rustmomenten zijn voor de bewegingszin een voorwaarde. Rustmomenten geven de mogelijkheid tot verwerking en daardoor de ontwikkeling van de bewegingszin.


Leer het kind zijn lijf te bemannen!

Een overactief kind kan nu eenmaal niet lang achter elkaar stil zitten op een stoel. Als je jezelf dus gaat richten op het oplossen van zijn/haar overactiviteit, dan zal een kind hier gefrustreerd door raken. Je kunt een kind wel leren om zijn/haar lichaam letterlijk meer te gaan bemannen, zodat zijn/haar bewegingen gerichter en rustiger worden. Vanuit de gedachte dat een kind de ruimte moet hebben om zijn overactiviteit kwijt te kunnen, zul je wellicht als eerste denken aan voetballen, trampoline springen enz. Dit kan echter averechts werken, omdat de ongecontroleerde bewegingen versterkt. Paardrijden en een instrument bespelen daarentegen vragen een meer gerichte bewegingsuitdaging.


Zoek externe hulp!

Een kind dat problemen ervaart in de sensomotorische ontwikkeling en in een bepaalde fase stilstaat, kan geholpen worden bij een kinderfysiotherapeut of ergotherapeut.

 

Op zoek naar meer?


Boekentip:


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!


.

.

.

380 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page