site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
Foto van schrijverJuf Angelique

De ontwikkeling van de kleine motoriek

Bijgewerkt op: 2 jun.

Als we het hebben over de kleine motoriek, ook wel fijne motoriek genoemd, bedoelen we het gericht en nauwkeurig gebruik maken van de kleinere, fijnere bewegingen van de armen, handen en vingers bij het uitvoeren van een taak. Daar is een goede oog-handcoördinatie en aansturing van de kleine lichaamsspieren voor nodig.

Bij kleuters is de kleine motoriek nog volop in ontwikkeling. Neurologisch rijpt het zenuwstelsel geleidelijk uit van het midden van het lichaam naar de vingertoppen toe. Naarmate een kleuter ouder wordt zie je daardoor dat de grove bewegingen steeds fijner en meer gecontroleerd worden. In deze blog vertel ik je er meer over.



Van boven naar beneden, van binnen naar buiten


Het lichaam maakt een ontwikkeling door van boven naar beneden en van binnen naar buiten. Van je hoofd naar je tenen en van je romp naar je ledematen dus.

Deze ontwikkeling verloopt volgens een prioriteit, die je hersenen aangeven.

Je hebt natuurlijk eerst de spieren nodig die er voor zorgen dat je je kunt voortbewegen en een goede coördinatie ontwikkelt. Daarna komen pas de spieren in je handen en je vingers.


Van hoofd naar voeten

Het lichaam maakt een ontwikkeling door van boven naar beneden: van je hoofd naar je tenen en van je romp naar je ledematen dus.

Een baby kan bijvoorbeeld al snel zijn hoofd optillen, meestal eerder rollen en kruipen dan lopen en de interesse voor de handen komt eerder dan die voor de voeten.


Van dichtbij (proximaal) naar veraf (distaal)

Dit houdt in dat een kind eerst de gewrichten het dichtst bij de kern van hun lijf (lichaamsas) afzonderlijk leert bewegen. Bewegingen met de romp gaan bijvoorbeeld vooraf aan het kruipen en bewegingen met de schouder kunnen eerder worden uitgevoerd dan bewegingen met het polsgewricht)


Van groot naar klein

De motorische ontwikkeling verloopt volgens een prioriteit, die je hersenen aangeven.

Van grove totaalbewegingen naar fijnere gedifferentieerde bewegingen.

Je hebt natuurlijk eerst de spieren nodig die er voor zorgen dat je je kunt voortbewegen en een goede coördinatie ontwikkelt. Daarna komen pas de spieren in je handen en je vingers. Dat betekent niet dat de handen zich als laatste gaan ontwikkelen.

Kijk maar naar een baby, deze grijpt met twee hele handen naar iets dat hij wil hebben. Peuters kunnen al veel bewuster sturen. Kijk maar hoe goed ze rozijntjes in hun mond kunnen stoppen. Het lijkt soms al wel op een pincetgreep, maar zo ver zijn ze nog niet.


Van ongecontroleerd naar gecoördineerd

Motoriek ontwikkelt zich van ongecontroleerde en overtollige bij bewegingen naar een meer beheerste coördinatie en een soepel ritmisch bewegen.


Een toenemende integratie

De motorische ontwikkeling is geen afzonderlijk gegeven, maar staat, zeker bij het jonge kind, in nauw verband met de ontwikkeling van andere gebieden, zoals waarneming, begripsvorming en emotionele ontwikkeling. Gedurende de ontwikkeling van de motoriek zie je een toenemende integratie van motorische activiteiten met de verwerking van de informatie die via de ogen, oren, spieren en dergelijke binnenkomt.

Het meest duidelijk blijkt dit uit de zich ontwikkelende oog-handcoördinatie.


Van tweehandigheid naar een voorkeurshand

Meer daarover lees je in mijn blog Handvoorkeur

 

Van grof naar fijn


Beheersing van de fijne motoriek is onder andere ook nodig om te kunnen gaan schrijven.

Gedurende de kleuterperiode rijpt het zenuwstelsel geleidelijk uit van het midden van het lichaam naar de vingertoppen toe. Jonge kleuters bewegen vaak nog vanuit hun schouder en de hele arm beweegt mee. De krachtgreep van het kleutervuistje dat tekent, moet bij het schrijven uiteindelijk een precisiegreep vanuit de vingers worden.

De pen moet daarbij steunen op de middelvinger, soepel worden vastgehouden tussen duim en wijsvinger. Hiermee kun je uiterst precieze bewegingen maken om de vingers en de duim zo te gebruiken dat er nog minimale bewegingen gemaakt hoeven te worden om een letter te schrijven. De beweging komt dan niet meer als een statische beweging vanuit uit de schouder, ellenboog of pols, maar als een dynamische beweging vanuit de vingers.

 

Observeren


In de praktijk zie je dat de beginsituaties van kleuters veel kunnen verschillen.

De ene kleuter die net op school komt beweegt al wat meer verfijnd dan de andere.

Kinderen ontwikkelen zich immers op hun eigen tempo en de ontwikkeling van een kleuter verloopt niet lineair, maar met sprongen.

Veel kleuterleerkrachten geven aan dat de fijne motoriek van hun leerlingen minder goed ontwikkeld is dan vroeger. Kinderen doen thuis minder fijn motorische ervaringen op door de grote aantrekkingskracht die tablets en andere digitale middelen op ze hebben.


Om te observeren waar het kind ergens in zijn/haar ontwikkeling staat is het gebruik van ontwikkellijnen een handig hulpmiddel en houvast.

Deze leerlijnen zijn als het ware de wegen waar langs de ontwikkeling verloopt.

Op die leerlijnen bevinden zich verschillende mijlpalen of tussenstations.

Dit zijn vaste herkenningspunten, die aangeven of de ontwikkeling van een kind in de pas loopt met de gangbare ontwikkeling. In de praktijk blijkt overigens vaak dat de ontwikkeling van kleuters niet altijd zo stapsgewijs en gelijk aan de leerlijnen verloopt.

Soms slaan kinderen mijlpalen over en soms blijven ze wat langer in een bepaalde ontwikkelingsfase hangen om vervolgens weer een grotere sprong te maken.

De ontwikkeling van een kleuter verloopt namelijk niet lineair, maar met sprongen.


Peuters:

Bij een peuter verlopen de bewegingen met de handen nog vrij massaal.

Dat wil zeggen dat ze nog gestuurd worden vanuit de schouder, bovenarm en ellenboog.

Dit is bijvoorbeeld te zien aan de manier waarop het schrijfgereedschap wordt vastgehouden, namelijk tussen de duim en de gebalde vuist (de duim-dwars-greep).

Deze greep maakt alleen grovere bewegingen mogelijk.

Bij het bouwen worden de blokjes tussen de eindkootjes van wijs- en middelvinger en duim vastgehouden (primitieve pincetgreep) en het blokje wordt nog zonder controle losgelaten.

Met deze grovere bewegingen kunnen kinderen overigens al heel wat: hun handen wassen, iets oppakken en torentjes bouwen met grote blokken.


Tussen 4 en 4,6 jaar:

In deze fase worden de bewegingen met de handen en de vingers geleidelijk aan uitgevoerd vanuit de pols. Doordat de arm en pols nog sterk op het papier steunen, verlopen de tekenbewegingen nog niet zo soepel. In deze fase zijn kinderen in staat tot het aanbrengen van een duidelijke taakverdeling tussen de handen, waarbij de ene hand actief is en de andere hand een ondersteunende functie heeft.

Er zijn nu meer activiteiten mogelijk, zoals:

  • Rijgen met grote kralen

  • Een blad doorknippen

  • Grotere en meer ingewikkelde bouwsels maken. Soms worden de blokjes al tussen de eindkootjes van de duim en wijsvingers vastgehouden.

  • Eten met lepel en vork

  • Het potlood wordt door sommige kinderen tussen duim en wijsvinger vastgehouden (pincetgreep). De middelvinger heeft daarbij nog niet de gewenste ondersteunende functie.


Tussen 4,6 en 5 jaar:

In deze fase worden de bewegingen van de pols verfijnder en is er sprake van een juiste potloodgreep. Misgrepen, zoals de duim gestrekt over het potlood of duim en wijsvinger over elkaar) kunnen overigens nog wel steeds voorkomen.

  • Bij een aantal kinderen is er in deze fase nog geen sprake van een duidelijke handvoorkeur. Dat wil zeggen; Spontane gebaren/handelingen worden afwisselend met de linker- en rechterhand uitgevoerd. Bij sommigen is al wel te zien welke hand de voorkeur zal krijgen.

  • Bij het bouwen worden de blokjes vastgehouden tussen de eindkootjes van duim en wijsvinger (pincetgreep). Blokjes worden met de goede controle weer losgelaten.


Tussen 5 en 5,6 jaar:

In deze fase worden de bewegingen van de vingers (zonder dat de pols, arm of schouder meedoen) mogelijk. Hierdoor kan een kind allerlei fijnere subtielere bewegingen soepel uitvoeren. Dat is bijvoorbeeld te zien aan:

  • Het vasthouden van het potlood tussen duim en wijsvinger

  • Rijgen met kleine kralen

  • Borduren

  • Zorgvuldig (in)kleuren

  • Knippen over een (denkbeeldige) rechte lijn, zoals een vierkant uitknippen.

  • Verschillende sluitingen open en dichtmaken


Tussen 5,6 en 6 jaar:

  • In deze fase is de coördinatie tussen oog en hand dusdanig ontwikkeld dat het kind nu al eenvoudige schrijfpatronen kan maken. Dit vraagt behalve coördinatie ook een gerichtheid op de vorm en een vermogen tot ritmisch bewegen.

  • Verreweg de meeste kinderen hebben in deze fase bij verschillende handelingen een voorkeur voor de linker of de rechter hand.

  • De meeste kinderen zijn nu ook in staat om hun veters te strikken.


Tussen 6 en 6,6 jaar:

In deze fase verloopt de kleine motoriek soepel en gecoördineerd. Vormen worden met een steeds grotere precisie op papier gezet. Dat wil zeggen: Er zijn minder door- of uitschieters en de vormen zijn zuiverder. Er worden nu meer ingewikkelde activiteiten mogelijk, zoals:

  • Vormen preciezer tekenen

  • Een cirkel uit de losse hand knippen

  • Lastigere schrijfpatronen maken

  • Schrijven van letters en woorden


Het is wel belangrijk om bij de interpretatie van de ontwikkeling van de kleine motoriek, de invloed van de basiskenmerken, betrokkenheid en risicofactoren niet uit het oog te verliezen. Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen

Deze gegevens geven namelijk een indicatie of een kind lekker in zijn vel zit en zijn een voorwaarde om tot ontwikkeling te kunnen komen.

Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit dus ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor de kleine motoriek en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.


Wanneer een kind motorisch (te) moeilijke opdrachten probeert uit te voeren, gaat dat vaak gepaard met veel lichamelijke spanning, die zich uit in bij bewegingen, zoals de tong uit de mond.

 

Een beredeneerd aanbod


Een goede fijne motoriek komt niet uit de lucht vallen. Fijne motoriek heeft oefening, sturing en feedback nodig.

Een beredeneerd aanbod maak je op basis van de ontwikkelingslijnen.

Deze geven richting aan het motorische aanbod in de kleuterperiode, doordat ze aangeven waar je naar toe werkt aan het eind van groep 2. Kies per periode (bijvoorbeeld van vakantie naar vakantie) een aantal subdoelen, die aansluiten op de vorige periode, zodat er een doorgaande lijn en een breed, gevarieerd aanbod ontstaat.


Als duidelijk is welke doelen en inhouden aan bod moeten komen, ga je kijken welke activiteiten daar bij passen. Houd daarbij wel rekening met het gegeven dat jonge kinderen anders leren dan een schoolkind. Spel is voor hen erg belangrijk.

Door te spelen krijgen jonge kinderen grip op de wereld om hen heen en ook het leren doen ze spelen en handelend. Zorg ook voor succeservaringen.

Het leerplezier en zelfvertrouwen van kinderen nemen toe, als ze merken dat ze het kunnen. Betrek ouders erbij en deel je doelen. Hang bijvoorbeeld een doelenposter op of verspreid de rekendoelen via de website of nieuwsbrief. Geef ouders ook suggesties om thuis op een speelse manier te werken aan de doelen.



 

De verschillen tussen jongens en meisjes


Vastgesteld is dat de linkerhersenhelft langzamer groeit, dan de rechterhersenhelft en dat bij jongens deze tendens ook nog eens wordt versterkt onder invloed van het hormoon testosteron. Bij meisjes overheerst het hormoon oestrogeen, die de groei van de hersencellen aan de linkerkant juist bevordert.


De rechterhersenhelft probeert tijdens de groei verbindingen te leggen met de linkerhersenhelft. Bij jongens ontwikkelt de linkerhersenhelft dus langzamer en hierdoor leggen ze in de rechterhersenhelft juist meer verbindingen aan.

De verbinding met de linkerhersenhelft is bij jongens ook smaller dan bij meisjes.

Iedere hersenhelft kent ook zijn eigen specialisatie.


Hierdoor laten jongens en meisjes , los van hun individuele karakter, vaak ook andere ontwikkelingsfasen zien. Motorisch gezien zitten jongen bijvoorbeeld langer in de symmetrische fase. Onderzoek heeft aangetoond dat jongens van vier jaar gemiddeld in de sensomotorische leeftijd tussen drie en vier jaar zitten. Meisjes van rond de vier jaar zitten gemiddeld op de sensomotorische leeftijd van 4,6 jaar. Vanuit deze gegevens is het natuurlijk logisch dat een jongen van vier jaar een schaar nog maar lastig kan hanteren, terwijl dit bij een meisje al beter lukt. Jongens zijn veel langer grof motorisch aan het werk. Die sensomotorische rijping is absoluut noodzakelijk. Stel dat een jongen van vijf jaar cognitief gezien prima groep 3 aankan, dan is het toch verstandig om hem niet met cognitief leren te gaan belasten, maar al zijn energie beschikbaar te stellen voor zijn sensomotorische balans.

 


Op zoek naar meer?


Boekentip:









Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!

.

.

.


1.981 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page