site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
Foto van schrijverJuf Angelique

DCD

Bijgewerkt op: 30 mrt.

DCD staat voor Developmental Coördination Disorder, in het Nederlands vertaald coördinatie- ontwikkelingsstoornis. Kinderen met DCD hebben een achterstand in de ontwikkeling van motorische vaardigheden en moeite met het coördineren van de bewegingen, waardoor ze alledaagse taken minder makkelijk uit kunnen voeren dan leeftijdsgenoten. Kinderen met DCD worden vaak als “onhandig” omschreven en hebben moeite om nieuwe motorische vaardigheden aan te leren. De diagnose DCD mag, na uitgebreid onderzoek, alleen worden gemaakt door een revalidatiearts.

In deze blog lees je er meer over.



Wat is DCD?


DCD staat voor Developmental Coördination Disorder en is te vertalen als een motorische coördinatie ontwikkelingsstoornis.


'Developmental'

wil zeggen dat het probleem in de ontwikkeling van een kind tot uiting komt en dat deze anders verloopt dan bij een gemiddeld kind. Kinderen met DCD zijn beperkt in het zelfstandig deelnemen aan normale activiteiten, omdat deze niet (goed genoeg) lukken.


'Coördination'

betekent de gerichte sturing van bewegingen van opeenvolgende bewegingen, het gelijktijdig kunnen bewegen en de afstemming van deze bewegingen op elkaar.

Kinderen met DCD hebben meer moeite met de uitvoering van dagelijkse taken waarbij motorische sturing vereist is. DCD valt ook het meest op bij motorische handelingen, waarin heel veel tegelijkertijd en automatisch aangestuurd moet gebeuren of bij vaardigheden waarbij situaties snel wisselen.


'Disorder'

betekent stoornis. Het is geen ziekte of tijdelijk probleem, maar gaat niet over.

Handelingen, die in een ongestoorde ontwikkeling vanzelfsprekend en automatisch lijken te gaan, kosten bij kinderen met DCD steeds een gerichte sturing. Deze stoornis is niet toe te schrijven aan een algemeen medische aandoening, zoals een hersenbeschadiging of spierziekte of een ontwikkelingsstoornis uit het autismespectrum.


DCD werd in 1994 als ontwikkelingsstoornis opgenomen in het internationaal gebruikte classificeringsmodel DSM-IV. Dit is het model van de American Psychiatric Association, waarin verschillende stoornissen worden ingedeeld en omschreven, zodat er eenduidigheid ontstaat in de diagnoses ervan. Deze indeling wordt in de meeste Europese landen gebruikt.


DCD komt bij 5-10% van alle kinderen voor. Per klas van 30 kinderen komt dat dus neer op 1-2 kinderen. Hiervan lijkt het merendeel uit jongens te bestaan, maar deze verhouding komt nog wisselend uit de onderzoeken naar voren.

 

MBD en Dyspraxie


Hoewel DCD pas vanaf 1994 de officiële term is waren er voor die tijd uiteraard ook kinderen die moeite hadden met hun motorische coördinatie, veelal in combinatie met druk en ongeconcentreerd gedrag. Deze problemen werden vaak gediagnosticeerd als MBD (Minimal Brain Dysfunction). Een kleine disfunctie in de hersenen kon echter niet altijd worden aangetoond en er werden vaak teveel verschillende gedrags- en motorische problemen onder deze noemer samengebracht. Daarom werden nieuwe benamingen gezocht, die beter konden beschrijven wat er aan de hand was. De concentratieproblemen werden als ADHD/ADD benoemd en de motorische onhandigheid als DCD.


De benaming dyspraxie (moeite hebben met de praxis; de ideevorming en de planning van handelingen) wordt in Nederland ook vaak gehanteerd om te beschrijven hoe DCD zich in de dagelijkse context kan verbijzonderen, maar wordt op internationaal niveau niet gebruikt.

 

Verstoringen in de sensorische informatie- verwerking


Over de oorzaak van een coördinatie-ontwikkelingsstoornis is nog niet veel bekend.

Mogelijk vormen problemen rondom de geboorte een oorzaak.

Daarnaast zie je dat het vaker voorkomt binnen een familie. Bij DCD is er geen oorzaak in de opvoeding aantoonbaar en ook geen psychische of emotionele oorzaak.


Ook kunnen verstoringen in de sensorische informatieverwerking bepaalde uitingsvormen van DCD verklaren. Dit is een ingewikkeld, onophoudelijk proces, waarbij prikkels eerst worden waargenomen met onze zintuigen.

Met onze zintuigen vangen we informatie op over ons eigen lichaam en onze omgeving. Deze informatie wordt vervolgens verwerkt in ons zenuwstelsel en gebruikt om via onze hersenen een reactie uit te sturen die meestal motorisch is en voor verandering zorgt, die vervolgens voor nieuwe zintuiglijke informatie zorgt.


Alles wat de zintuigen waarnemen krijgt, gebaseerd op de opgedane ervaring, ook meteen een negatieve of positieve emotionele koppeling, die ervoor zorgt dat iemand de volgende keer in een soortgelijke situatie wil herhalen en onderzoeken of juist bepaalde dingen uit bescherming niet meer doet doet. Met andere woorden: onze zintuigen leveren de informatie aan waarmee we ons kunnen beschermen en waarmee we kunnen leren.

Wanneer prikkels op een juiste manier worden verwerkt zijn we steeds sneller in staat om snel situaties te interpreteren en erop te reageren.


De verwerking van de prikkels kan echter ook voor problemen zorgen wanneer deze zwakker of juist sterker dan normaal binnenkomen en het zenuwgestel daardoor een te zwakke of juist te sterke waarde afgeeft in de hersenen.

De emotionele en/of motorische reactie op deze prikkels zal dan eveneens in een andere mate (te weinig of juist te overheersend) optreden dan bij de situatie past.

Te sterke prikkels zullen voor een te sterke reactie zorgen. Het zenuwgestel koppelt het vaak aan "gevaar" en de hersenen reageren vervolgens vaak met beschermingsreacties, zoals angst, verstijven, vechten of vluchten, ook als er voor een buitenstaander geen gevaar te ontdekken is. Te zwakke prikkels zullen te weinig worden opgemerkt door het zenuwgestel en nauwelijks worden doorgegeven aan onze hersenen, waardoor er te weinig betekenis aan kan worden gegeven en er ook geen adequate reactie uit kan voortkomen.

Kinderen die sensorische prikkels te zwak registreren kunnen ze soms ook extra opzoeken om toch iets te ervaren.


Prikkels volgen elkaar echter niet opgesplitst en achtereenvolgend op, maar komen vaak tegelijktijdig binnen. Dat vraagt ook nog eens om een geheel van waarnemen, verwerken en het aansturen van de motorische reacties.

Wanneer er sprake is van verstoringen in de sensorische informatieverwerking dan kan dit problemen opleveren voor de motorische coördinatie.

Niet alle verstoringen in de sensorische informatieverwerking zijn echter van invloed op de motorische coördinatie. Verstoringen, die wel van invloed zijn, zijn:

  1. Te zwakke reacties op tastprikkels

  2. Te zwakke reacties op houdings-/bewegingsprikkels

  3. Te sterke reacties op houdings-/bewegingsprikkels

  4. Te weinig onderscheid tussen zintuiglijke prikkels


Te zwakke reacties op tastprikkels:

Tastprikkels zijn belangrijk voor het contact met anderen en geven ons informatie over materialen. Wat we voelen gebruiken we voor de fijne afstemming van de kleine bewegingen. De tast is hiermee ook een hele belangrijke functie voor onze fijne motoriek. Bij kinderen met DCD zie je door de zwakke reacties op tastprikkels vaak moeilijkheden in de fijne motoriek.


Te zwakke reacties op houdings-/bewegingsprikkels:

Om goed te kunnen bewegen en houdingen te bewaren hebben we twee zintuigsystemen nodig; het evenwichtssysteem en onze bewegingszin, ook wel spier- en gewrichtsgevoel of proprioceptie genoemd. Het evenwichtssysteem zorgt ervoor dat we onze positie voelen, maar actief onze balans houden doen we vooral door de samenwerking met en de reacties en aanpassingen van de spieren, pezen en gewrichten.

Bij kinderen met DCD is er vaak een probleem in het handhaven van de balans en het afstemmen van kracht en bewegingen om een bepaald doel te bereiken.

Veelal worden deze prikkels te zwak geregistreerd en zullen naar aanleiding daarvan bewegingen te laat worden ingezet en verlopen deze te weinig krachtig en langzaam.

Hierdoor vallen en struikelen ze vaak. Als je dit vergelijkt met een 'slapend lijf', dan begrijp je misschien nog beter dat het moeilijk is om je hiermee 'wakker' te bewegen.

Ook laten veel van deze kinderen juist over beweeglijk, ongericht, prikkel zoekend gedrag zien, omdat kinderen weinig betekenis halen uit de verwerking van hun prikkels.


Te sterke reacties op houdings-/bewegingsprikkels:

Bij kinderen met DCD kunnen de houdings-/bewegingsprikkels ook te sterk geregistreerd worden, waardoor simpele motorische activiteiten al beangstigend kunnen zijn.

Deze kinderen zijn vaak het liefste met hun voeten stevig op de grond en minder beweeglijk.

Een ernstige verstoring van deze prikkels kan er zelfs voor zorgen dat het kind niet kan fietsen, snel misselijk wordt van auto rijden, niet durft te zwemmen en nauwelijks aan gym en buitenspelactiviteiten durft mee te doen.

Hierdoor wordt een kind ernstig beperkt in het ontwikkelen van zijn motoriek.


Te weinig onderscheid tussen zintuiglijke prikkels:

In ons zenuwstelsel worden de verschillende prikkels heel precies onderscheiden van elkaar. Niet alleen het verschil in soort prikkel, zoals het verschil tussen zien en horen, maar ook binnen dezelfde soort prikkel. Bij geluid kan er bijvoorbeeld verschil worden waargenomen in hoogte, sterkte, intensiteit, soort klank en opeenvolging.

Deze nauwkeurige waarneming gebruiken we bij het snel leren inschatten van en reageren op verschillende situaties. Bij kinderen met DCD kan dit een achtergrond zijn van hun motorische probleem. Immers als prikkels in de hersenen niet goed onderscheiden worden, dan wordt het heel moeilijk om doelmatig op situaties te reageren en je gedrag te organiseren, zoals je dat zou willen of zoals dat verwacht wordt. Bij kinderen met DCD blijkt er ook een verstoring voor te komen in het onderscheiden van visuele vormen, zoals lijnen, grootte en richting. Dit kan consequenties hebben voor tekenen en schrijven.

 

Verstoringen in de basismotoriek


Omstandigheden, zoals weinig spelen en bewegen kunnen DCD wel verergeren, maar vormen geen oorzaak. Er is wel een basismotoriek nodig om goed te kunnen bewegen.

Bij kinderen met DCD kun je in die basismotoriek vaak een verstoring zien in

  1. De spierspanning

  2. De stabiliteit

  3. De coördinatie


De spierspanning:

Deze is in de basis vaak te laag ("hypotonie"), waardoor kinderen vaak een wat in elkaar gezakte houding laten zien en het vaak langer duurt voordat bewegingen worden ingezet en de bewegingen zien er vaak slap, zwaar en traag uit.

Een verklaring zou gezocht kunnen worden in een te zwakke reactie op houdings- en bewegingsprikkels, omdat deze zintuigen belangrijke informatie verzorgen over het opbouwen van de spierspanning. Dit is echter zo'n complex proces, dat er nog weinig concrete uitspraken over gedaan kunnen worden.

Soms is de spierspanning juist veel te hoog en te verkrampt. Kinderen met een lage spierspanning zoeken op die manier stabiliteit om te kunnen bewegen.

Voor sommige kinderen geeft meer weerstand in de vorm van hulpmaterialen meer controle, voor anderen is dit echter juist vermoeiender.


De stabiliteit:

Met onze spieren en spierkracht kunnen we rond de gewrichten een zekere stevigheid of stabiliteit opbouwen. Vanuit deze min of meer vaste punten is het mogelijk om te bewegen.

Voor iedere beweging is weer een andere vorm van stabiliteit nodig.

Soms is het daarbij ook nodig om een aantal gewrichten juist onbeweeglijk te maken.

Ook moet je voor een goede stabiliteit de grootte van een beweging precies kunnen doseren. Bij kinderen met DCD duurt het vaak wat langer voordat er een goede stabiliteit is opgebouwd. Zij hebben meer voorbereidingstijd nodig.

De plaats waar deze stabiliteit het makkelijkst wordt opgebouwd is rond de gewrichten bij de romp: de heupen en schouders. Dit werkt echter erg belemmerend ten aanzien van de fijne motoriek, omdat de fijn motorische vaardigheden hierdoor vaak vanuit de arm en schouder, in plaats van de pols en vingers worden aangestuurd. Hierbij moeten er veel meer gewrichten en armlengte worden aangestuurd worden dan wanneer gewrichten dichterbij de uiteindelijke bewegingspunten stevig gemaakt kunnen worden. Het afpassen van de juiste bewegingsgrootte en het doseren van kracht is daarmee ook lastiger.

Daarnaast is het voor kinderen met DCD moeilijk om daar waar het alleen nodig is stabiliteit op te bouwen, zodat bijvoorbeeld de hele arm stevig wordt gemaakt, in plaats van alleen de pols. Dit bemoeilijkt de verfijning van bewegingen en grepen. Juist omdat kinderen met DCD snel vanuit de schouder en de arm bewegen in plaats van met de vingers, is het goed om de vaardigheid van handen en vingers extra te stimuleren door middel van bijv. tekenen, prikken, vouwen, scheuren, knippen, plakken, de kralenplank, knikkers, klei enz.

Voor de meeste kinderen met DCD geldt dat het leren schrijven vaak langer zal gaan duren en het resultaat minder zal zijn.


De coördinatie:

De precieze bewegingssturing naar een afgebakende plaats in richting en afstand wordt coördinatie genoemd. Hier komen verschillende lichaamsdelen aan te pas.

Dit ingewikkelde proces van spierspanning, stabiliteit, beweging en gradatie van richting en afstand wordt geregeld door de hersenen. En onze ogen brengen hiervoor hele belangrijke informatie binnen. Gymnastiek, balspelen, buitenspel en algemene bewegingen vragen vooral coördinatie van onze grote lichaamsdelen: de benen, romp, het hoofd en de armen.

Je brood smeren, veters strikken, knopen los- en vastmaken, bouwen, knippen, kleien, vouwen, met zandspelen, klapspelletjes enzovoorts zijn activiteiten waarbij je de tweehandige coördinatie. Voor kleuren, prikken, tekenen of schrijven is er een verregaande werkverdeling tussen beide handen nodig. Er is een werkhand en een ondersteunende hand, die het materiaal fixeert en in de meest geschikte uitgangspositie brengt.

Bij gerichte activiteiten met de handen is de oog-hand coördinatie erg belangrijk.

Voor kinderen met DCD vormt coördinatie het kernprobleem en daarmee het uitvoeren van vaardigheden. Dit betreft niet alleen de coördinatie van bedoelde bewegingen, maar ook het effect van onbedoelde (bij)bewegingen.

Veel kinderen met DCD hebben moeite om de beweging precies af te passen op het doel, zodat er onbedoeld vaak iets omgestoten of verschoven wordt.

Als het makkelijker is om te coördineren wordt de vaardigheid beter uitgevoerd.

 

Verstoringen in de praxis


Sommige mensen zijn heel handig en praktisch. Zij beschikken over een goede praxis en hebben snel door hoe iets werkt. Anderen moeten er meer over nadenken.

Wat is de bedoeling? Hoe krijg ik dat voor elkaar? Hun praxis is minder goed ontwikkeld.

Praxis een capaciteit van ons zenuwstelsel om handelingen efficiënt te kunnen organiseren in verschillende situaties. Praxis bestaat uit:

  1. Ideevorming

  2. Planmatig handelen

Bij kinderen met DCD is deze praxis vaak verstoord.


Ideevorming:

Doelgerichte handelingen beginnen met een doel, een idee. Sommige van die ideeën komen uit jezelf, sommige worden aangedragen door anderen. Het idee is als het ware een plaatje van het doel. Wat is de bedoeling? Waarom? Hoe gaat het eruit zien?

Waar bestaat het uit? Dit plaatje kan in onze hersenen worden opgebouwd, onder andere door ons vermogen om ervaringen in ons geheugen op te slaan, zowel als geheel als in delen. Die delen kunnen we weer gebruiken voor nieuwe situaties, zodat we onze ideeën makkelijk kunnen aanpassen of koppelen aan andere ideeën. Ideevorming vormt het concept van de opeenvolgende handeling. Als het idee van de handelingsmotoriek verstoord is, dan valt dit bij dagelijkse activiteiten op, omdat het vaak langer duurt voordat een kind een bedoeling begrijpt en het lastiger vindt doelmatig te werk te gaan.


Planmatig handelen:

De volgende stap is het plan. Hoe ga je het doel bereiken? Het plaatje van het idee wordt in actie omgezet: de bewegingen worden op elkaar afgestemd, de volgorde wordt bepaald en uitgevoerd en tot het eind toe volgehouden, zodat het doel wordt bereikt.

Dit geldt voor zowel de lichaamsbewegingen als geheel, als voor de fijnere motoriek en visueel-ruimtelijke vaardigheden. Door een goede planning kunnen handelingen op een efficiënte manier worden uitgevoerd. In de ontwikkeling van kinderen is, naast een toename van motorische vaardigheden (de kwantiteit), ook een toename van doelmatigheid (de kwaliteit) te zien. Als een kind nieuwe motorische vaardigheden ontwikkelt, dan worden deze eerst op verschillende manieren uitgeprobeerd. Het leert hiermee het verband tussen oorzaak en gevolg, net zolang totdat het kind ervaart wat het handigste en meest effectief is. Die mogelijkheid wordt steeds vaker ingeoefend als vast motorisch patroon waarmee de kwaliteit van de handeling verbetert. Efficiënte motoriek kenmerkt zich door vaste handelingspatronen. Deze worden aangepast aan verschillende omstandigheden en kunnen ook in andere situaties worden toegepast. Het is soms lastig onderscheid tussen planning en uitvoering te maken, omdat het organiseren van de handelingen zo nauw met het uitvoeren samenhangt. In principe heeft het plan met de volgorde en plaatsing in de ruimte te maken en de uitvoering met het coördineren op motorisch vlak. Kinderen met DCD hebben vaak moeite met het plannen binnen hun handelingen. Ze kunnen erg gefrustreerd raken, omdat wel weten wat ze willen, maar dit niet voor elkaar krijgen.

 

Verstoringen in het ontwikkelen van vaardigheden


Ons zenuwstelsel stelt ons in staat om ons dagelijks handelen met zo min mogelijk energie uit te voeren. Veelvoorkomende controleerbare handelingen worden na een tijdje namelijk vaardigheden. Deze zijn in het dagelijkse leven onmisbaar.

Al deze vaardigheden vereisen:

  1. Timing

  2. Automatiseren en tempo


Timing:

Alle vaardigheden vragen om een bepaalde afstemmingen van bewegingen in de tijd, zodat deelhandelingen elkaar kunnen opvolgen als een doorlopend geheel.

Voor kinderen met DCD is dit erg lastig. Zij hebben vaak moeite met het opstarten en stoppen van activiteiten. Deze impulsen lijken vertraagd binnen te komen. Te laat voor de actie. Ook gebeuren hierdoor veel onhandigheden, zoals het omstoten of opbotsen. Vaak lijkt dit op onoplettendheid. Daarnaast kan het bewegen er wat hortend en stotend en minder vloeiend uitzien.


Automatiseren en tempo:

Hoe minder je hoeft na te denken over basishandelingen, hoe sneller je dagelijkse vaardigheden kunt uitvoeren. Kinderen met DCD kunnen enkelvoudige handelingen net zo makkelijk leren als leeftijdsgenoten, maar hebben wel vaak moeite met een activiteit, die bestaat uit een aantal opeenvolgende handelingen, die tegelijkertijd maar wel in een bepaalde volgorde gedaan moeten worden. Dit heeft vaak traagheid en veel onnodige fouten tot gevolg.

 

DCD signaleren is lastig


Om een diagnose DCD te stellen zal de leerkracht eerst moeten signaleren.

Kinderen met DCD laten een andere ontwikkeling zien dan hun leeftijdsgenootjes, maar vaak is het lastig om aan te geven wat er dan anders is.

In een normale motorische ontwikkeling is er bovendien een behoorlijke spreiding van de motorische mijlpalen en is het lastig aan te geven wanneer een kind dit zou moeten kunnen en in hoeverre desinteresse eventueel een reden is voor een vertraagde ontwikkeling in deze vaardigheden. Bovendien zijn er vaak dingen aan te geven waarin het kind juist wel goed ontwikkelt en waarmee hij het compenseert, waardoor de algehele ontwikkeling door ouders en/of leerkracht niet als vertraagd wordt ervaren.


De meeste kinderen met DCD vallen pas op als ze naar school gaan, de eisen aan de vaardigheden steeds duidelijker en complexer worden en wanneer er vergelijk is met leeftijdsgenoten. Niet alleen wat jongere kinderen kunnen, maar juist hoe ze het doen (hun doelmatigheid, soepelheid, zelfstandigheid), hoe lang ze er over doen om het te leren en of ze steeds dezelfde fouten maken in plaats van er makkelijk van te leren zijn dan belangrijke aanwijzingen. Problemen worden vaak ook eerder opgemerkt als ze ernstiger zijn.

 

DCD problemen variëren enorm


Daarnaast kunnen de problemen die zich bij DCD voordoen per kind enorm verschillen en worden deze problemen ook niet bij ieder kind in dezelfde mate ervaren.

Het ene kind met DCD laat bijvoorbeeld onhandigheid zien in de fijn motorische vaardigheden, terwijl het andere kind snel zijn evenwicht verliest.

Het ene kind met DCD doet alles snel en slordig, terwijl het andere kind alles traag en precies doet. Het ene kind met DCD heeft alleen moeite met gymnastiek, de andere met vrijwel alle schoolse vaardigheden.

 

DCD en communicatie


De voornaamste oorzaken van DCD liggen in de sensorische prikkelverwerking en de motorische coördinatie. Deze uiten zich echter niet alleen in de grove en fijnere bewegingen en de praxis (doelgericht handelen), maar ook in de verbale en non-verbale communicatie.

Spraak-taal en handelen hebben een sterke relaties met elkaar. Het handelen lokt spraak uit en spraak structureert het handelen en stuurt deze aan. Als een kind de taal niet kan gebruiken om de handelingen zelf te structureren dan zal het lastiger zijn om de juiste volgorde te leren vinden, zichzelf aan te sturen om op tijd te starten en te stoppen, te analyseren wat er mis of juist goed ging, het overzicht te houden enzovoort.

Ook bij deze uiting van DCD zijn er variaties in de mate en ernst.


Kinderen met DCD begrijpen taal wel, maar krijgen het in de spraakproductie vaak niet voor elkaar om goed en snel te articuleren of de klanken in de juiste volgorde uit te spreken. Dit wordt een dysfatische ontwikkeling genoemd. Soms kunnen ze hun adem ook onvoldoende gebruiken om langere woorden en zinnen te maken. Het gevolg is dat ze vaak lastig te verstaan zijn, klanken, woorden en zinnen inkorten, gedachten niet goed onder woorden kunnen brengen, de woorden niet kunnen vinden, een zin verkeerd opbouwen, moeite hebben met de juiste verhaallijn of langzaam spreken en reageren.


Daarnaast is een lage spierspanning bij DCD ook vaak in een verminderde mimiek terug te zien. Dit kan makkelijk als desinteresse en afwezigheid worden geïnterpreteerd en miscommunicatie opleveren.

 

DCD en de sociaal-emotionele ontwikkeling


Daarnaast kan DCD verward worden met gedragsproblematiek.


Naarmate een kind groter wordt en zijn (motorische) vaardigheden toenemen, vergroot dit de mogelijkheden en levert dat succeservaringen op, waardoor ze zich competent gaan voelen. Negatieve ervaringen ervaringen kunnen bij uiteindelijk succes overigens ook opbouwend zijn en een stimulans zijn om door te zetten of een alternatief te bedenken.


Kinderen met DCD presteren op diverse vakken op een minder hoog niveau dan hun klasgenoten. Dit komt tot uiting in hun punten of in extra uitleg en aanpassingen.

Met herhaalde faalervaringen leren ze zich juist niet competent te voelen.

Een kind met DCD dat steeds vaardigheden probeert te beheersen en daarvoor enorm zijn best doet, maar daarin doorlopend geen succes heeft, ervaart telkens dat het niet goed genoeg is, maar begrijpt niet altijd waarom. Bij een kind met DCD ontbreekt vaak het inzicht hoe een handeling tot stand is gekomen en dan is het natuurlijk ook lastig om te begrijpen en te reflecteren waarom iets mis is gegaan, daar iets aan te verbeteren of trots te zijn op het resultaat wel gelukt is. Omdat een kind voelt dat hij weinig grip heeft, doordat hij oorzaken niet goed kan inzien, heeft hij vaak ook weinig perspectief om het ooit beter te gaan doen. De reden waarom iets wel/niet lukt neemt een kind met DCD vaak over van anderen. Een kind met DCD ziet (en in het ergste geval hoort ook) in (en van) zijn omgeving dat hij niet kan participeren, zoals hij zelf zou willen en zoals hij het de kinderen om zich heen wel ziet doen. Geen wonder dus dat veel kinderen met DCD in sociaal emotioneel opzicht niet lekker in hun vel zitten.


Dit kan kan tot uiting komen in vermijding, clownesk gedrag, boosheid, frustratie en lage zelfwaardering. Hierdoor lijken kinderen met DCD soms eerder een gedragsprobleem te hebben. Omdat DCD problemen zich ook vaak secundair uiten in het gedrag van een kind, is het dus belangrijk om motoriek en gedrag te onderscheiden.

 

Kennis van motorische achterstanden


Kinderen met DCD hebben vaak ook strategieën ontwikkeld, waardoor hun onhandige motorische gedrag niet opvalt, zoals het niet meedoen aan bepaalde spelletjes.

Hierdoor oefent het kind zijn motorische vaardigheden vaak nog minder.


Signaleren is daarnaast ook lastig, omdat leerkrachten vaak te weinig kennis hebben over motorische achterstanden. Als een leerling opvalt door onhandigheid, over beweeglijkheid of doordat hij vaardigheden traag aanleert en/of uitvoert, is het verstandig hulp in te schakelen van de Interne Begeleider op school.

Hij/zij kan observeren met welke vaardigheden een kind moeite heeft.

Daarnaast kan er ook gebruik worden gemaakt van vragenlijsten. Voor deze groep kinderen is overigens een speciale vragenlijst ontwikkeld: De Groninger Motoriek Observatieschaal.

 

DCD onderzoeken en diagnosticeren


Bij vermoedens van DCD is het in alle gevallen heel belangrijk om als volgende stap een onderwijsbegeleidingsdienst, ergotherapeut, fysiotherapeut, orthopedagoog of psycholoog te raadplegen. Deze kunnen de leer- en gedragsproblemen met hun gespecialiseerde kennis meer in kaart brengen en diagnosticeren.

Vervolgens kan in samenspraak met school en ouders worden uitgezocht hoe een kind het beste begeleid kan worden en hoe dit op school en thuis kan worden ingepast.


Een diagnose geeft duidelijkheid over welk probleem er aan de orde is en kan zorgen voor een beter begrip in zorgen en gedragingen en meer positiviteit en realistischere eisen in de begeleiding naar zelfstandigheid.


Voor het stellen van een diagnose zal er ook altijd een medisch onderzoek moeten plaatsvinden en een IQ test moeten worden afgenomen.

Tijdens deze testen wordt de motorische coördinatie in kaart gebracht.

De kwantiteit van de grove en fijne motoriek worden gemeten, evenals de combinatie van de visuele waarneming en de motorische uitvoer op papier.

Omdat bij dit onderzoek een arts, psycholoog en kinderergotherapeut of kinderfysiotherapeut betrokken zijn, zal dit vaak door een team in een instelling, zoals een ziekenhuis of revalidatiecentrum, worden gedaan.

 

DCD en bijkomende stoornissen


Bij het stellen van een diagnose zal tevens naar voren komen of er sprake is van bijkomende stoornissen. Niet alle verschillen tussen kinderen met DCD liggen aan de DCD op zich.

Een hoog percentage van kinderen met DCD heeft daarnaast ook last van andere stoornissen zoals:

  • Stoornissen in de spraak-/taalontwikkeling

  • AD(H)D

  • ASS/PDD-NOS

  • Leerproblemen zoals dyslexie of dyscalculie

Er wordt wel gezegd dat een combinatie van problemen eerder regel dan uitzondering is.


Hoewel in de DSM-IV als criterium voor DCD staat dat deze stoornis niet toe te schrijven is aan PDD-NOS, wijken we in Nederland naar aanleiding van onderzoeken, diagnoses en behandelingen, die zijn uitgevoerd door de Landelijke Stuurgroep DCD, van dit criterium af. Als de motorische coördinatie van een kind duidelijk minder is, dan door de PDD-NOS verklaard kan worden, kan DCD volgens de landelijke regel als tweede diagnose worden vastgesteld. Hiermee wordt meer recht gedaan aan de problemen van deze kinderen en kan de behandeling beter worden afgestemd op de problemen.

 

DCD begeleiden in de klas


Hoe kunnen we op school een kind met DCD zodanig begeleiden dat het tot positievere ervaringen en resultaten komt? Dit hangt nauw samen met de mogelijkheden van het specifieke kind en hoe en in hoeverre het kind door de DCD gehinderd wordt.

Het bepalen van wat een kind met DCD nodig heeft is altijd maatwerk.


Zorg voor een overzichtelijke ruimte!

Kinderen kunnen vaak moeiteloos wisselende situaties in hun omgeving in de gaten houden en daarop inspelen. Voor kinderen met DCD is dit lastiger. Voor hen is een goed overzichtelijke ruimte met routes zonder obstakels erg belangrijk, zodat hij zich daar zo min mogelijk voor hoeft in te spannen, zijn zelfstandigheid kan vergroten, zich op zijn gemak kan voelen en minder faalervaringen opdoet.


Toon begrip!

Voor alle kinderen geldt dat een affectieve relatie met de leerkracht, waarin je jezelf gezien, gehoord, begrepen en geholpen wordt, de basis is voor motivatie en leren, ook wanneer het wel eens mis gaat, maar voor een kind met DCD, die zich in een extra kwetsbare positie bevindt omdat het op school niet kan presteren, zoals dat eigenlijk wordt verwacht en heel erg afhankelijk is van extra tijd, zorg en aanpassing van de leerkrach, geldt dit in versterkte mate. Om een affectieve band op te bouwen met kinderen met DCD helpt het om primair de stoornis in de motorische coördinatie te blijven zien en het gedrag altijd te zien als een gevolg van dit onvermogen. Deze benadering vraagt extra geduld, tijd en een serieuze interesse voor het kind: Wat speelt er? Waardoor wordt dit gedrag veroorzaakt?

Wat heeft dit kind nodig? Op welke manier kan ik dat aanbieden?


Zorg ook voor eenduidige aanpakken en afspraken!

Deze bieden veiligheid. Voor kinderen met DCD zullen soms andere afspraken moeten worden gemaakt, die andere kinderen als 'oneerlijk' zouden kunnen opvatten. Maak dit op een eenvoudige manier helder, niet door verantwoording af te leggen, maar door een voorbeeld te zijn in het aandacht hebben voor en accepteren van individuele eigenschappen. Als leerkracht ben je hierin het voorbeeld en jonge kinderen nemen deze voorbeelden heel makkelijk over.


Herhaal!

Kinderen met DCD zijn gebaat bij veel herhaling, vooral herhaling met veel plezier waardoor een positief bewegingsgevoel wordt opgewekt. Een laagmotorische competentie beleven kan namelijk de basis zijn voor het ontwikkelen van faalangst.


Werk samen met de ouders!

Bij kinderen met DCD is een intensieve samenwerking en duidelijke afstemming over verwachtingen en praktische mogelijkheden voor de begeleiding tussen leerkracht en ouders erg belangrijk.

 

Externe begeleiding


Omdat DCD grote invloed heeft op het dagelijks handelen, is kinderergotherapie de meest aangewezen vorm van externe therapeutische ondersteuning. Kinderergotherapeuten werken, vanuit een ergotherapiepraktijk, het ziekenhuis of een revalidatiecentrum, gericht aan de verbetering van de dagelijkse vaardigheden en zijn goed toegerust op het verbeteren van de fijne motoriek, sensorische informatieverwerking en de handelingsmotoriek. Doordat ergotherapeuten in aantal nog niet goed vertegenwoordigd zijn en ook kinderfysiotherapeuten steeds meer taakgericht zijn gaan werken kunnen kinderen met DCD ook door die laatste groep adequaat behandeld worden.


De therapie die specifiek gericht is op kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen heet Sensorische Integratietherapie (SI-therapie).

Kinderen met DCD die problemen hebben met de sensorische informatieverwerking zullen goed geholpen kunnen worden door ergo-/fysiotherapeuten, die gebruik maken van SI-therapie. Echter, deze behandelmethode richt zich op het verbeteren van de onderliggende processen (de basis). Dit kan weliswaar de voorwaarden voor het uitvoeren van motorische vaardigheden verbeteren, maar er wordt nog niet aan het verbeteren van de vaardigheden zelf gewerkt. Daarom zal hier altijd een combinatie mee moeten worden gemaakt om de problemen die de kinderen in het dagelijks leven tegen te komen te leren beheersen en verminderen. Bij jonge kinderen kunnen onderliggende processen nog verbeteren, omdat deze ontwikkeling nog in volle gang is. Zij hebben baat bij SI-therapie, mits daar problemen zijn gezien. Bij oudere kinderen wordt er meer resultaat behaald uit het verbeteren van de manier waarop de vaardigheden worden uitgevoerd.


Een goede afstemming tussen school, thuis en therapie draagt bij aan het besef wat er wel/niet van een kind verwacht mag worden, op welke begeleiding een leerling goed reageert, een eenduidige manier van begeleiden en het in verschillende situaties toepassen van geoefende vaardigheden.

 

Een arrangement Cluster 3


Wanneer een kind met DCD ernstig wordt belemmerd in het volgen van het onderwijs kan er door school een arrangement Cluster 3 worden aangevraagd. Hiermee kan bijvoorbeeld ambulante begeleiding of extra ondersteuning door de leerkracht of Interne Begeleider worden bekostigd. Ook kunnen hiervan benodigde specifieke middelen, zoals: aangepaste schrijfmaterialen, lesmethodes, een documentenhouder, een ladekastjes en dergelijke, worden aangeschaft. Aangepast meubilair valt onder onderwijsvoorzieningen en kan worden aangevraagd bij het ministerie van Onderwijs.

 

Op zoek naar meer?


Boekentips:
























Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!

 

Bronnen



.

.

410 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page