site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
Foto van schrijverJuf Angelique

Activiteiten om empathie te stimuleren **

Bijgewerkt op: 22 jun.

Een goed ontwikkeld inlevingsvermogen is essentieel voor een goede communicatie en omgang met anderen en belangrijk voor het toekomstig functioneren van kinderen.

Kleuters zijn meestal nog te veel op zichzelf gericht om zich in te kunnen leven in de ander. Ze gaan ervan uit, dat de ander net zo denkt en voelt als zij. Langzamerhand beginnen kleuters overeenkomsten en verschillen op te merken. In deze blog geef ik je suggesties voor activiteiten waarmee je het inlevingsvermogen van kleuters kunt stimuleren.



SEO/kring


Speeddate 

Benodigdheden:

- Knip een afbeelding in twee stukken.

Geef elke speler een halve kaart. Laat ze kriskras door elkaar lopen. Terwijl ze dat doen wisselen ze constant hun kaart met anderen. Bij het fluitsignaal zoekt iedereen zijn ‘wederhelft’. Bedenk een vraag waar elk duo even over nadenkt en laat ze het aan elkaar vertellen. Daarna gaan de spelers weer door elkaar lopen tot je opnieuw een signaal geeft.


Maatjes

Benodigdheden:

- Emotiekaarten

Hoe vonden de kinderen hun eerste schooldag? Wie vond het spannend? Wie niet?

Houd een gesprekje over iets spannend vinden en leg uit dat alles wat je voor het eerst doet vaak spannender is, dan wanneer je het al eens hebt gedaan.

Stel voor dat de kinderen die het niet spannend vinden voorlopig het maatje worden van een ander kind in de klas.

Zij staan bijvoorbeeld samen in de rij, helpen elkaar, spelen met elkaar enz.


High five

Benodigdheden:

- Een muziekje

Oefen met de kinderen het geven van een high five. Zet de high five-muziek aan.

Laat de groep rondlopen op de muziek. Elke keer als ze iemand tegenkomen, geven ze een vrolijke high five. Benoem over welk onderwerp ze iets over zichzelf vertellen aan die ander: bijv. hun lievelingskleur, leukste spelletje, lievelingsdier, lekkerste eten of leukste liedje.


De schatkist

Benodigdheden:

- Een schatkist (of een doos, koffer enz)

- Voorwerpen van de kinderen en jezelf.

Stel elke dag of elke week een leerling centraal die over zichzelf vertelt.

Dit kind krijgt een schatkist mee naar huis en doet daar iets in wat veel voor hem betekent.

In de kring laat hij/zij zijn/haar schat zien en vertelt hij/zij ze waarom deze schat veel voor hem/haar betekent. De andere kinderen mogen ook vragen stellen.

Zo ontdekken de kinderen en de leerkracht de schat die in ieder kind verborgen zit.

Variatie: Vraag een aantal dagen van tevoren of de kinderen iets van zichzelf mee willen nemen (een knuffel/foto/kledingstuk) die ze in de schatkist mogen stoppen.

Daarna gaan we om de beurt iets uit de schatkist pakken. De kinderen proberen te raden van wie het voorwerp is. Wanneer het klopt mag die leerling iets over

zijn/haar ding vertellen aan de klas. Vervolgens pakt deze leerling iets uit de schatkist.

Dit speel je een tijdje door. De schatkist hoeft niet in één keer leeg. Vertel dat van tevoren ook aan de kinderen, zodat ze weten wat de bedoeling is.


Fluisterspel

Benodigdheden:

- Geen

Eén van de kinderen komt bij de juf of meester staan en vertelt fluisterend iets over zichzelf aan de juf of meester. Bijvoorbeeld: “ik heb een grote hond thuis” of “mijn lievelingseten is patat”. Dan gaat de leerkracht dat fluisterend doorvertellen aan degene die naast hem/haar zit. Diegene vertelt het ook weer aan de klasgenoot naast hem/ haar.

Aan het einde van de kring vertelt de laatste hardop wat de zin was. Klopt het?


Versje

Benodigdheden:

- Een bal (of een ander voorwerp)

Leer de kinderen het volgende versje aan:

Hoe heet je? Wie ben jij? Zeg het maar, vertel het mij!

Waar kijk jij naar op tv, met welk spel doe jij graag mee?

Heb je zusjes? Of een broer? Wie vind jij lief? En wie stoer?

En dan heb ik nog een vraag: Wat voor eten lust jij graag?

Hoe heet jij? Wie ben jij? Zeg het maar, vertel het mij.

De kinderen gaan in de kring zitten. Een van hen begint en bedenkt een vraag uit het versje, bijvoorbeeld: ‘Met welk spel doe jij graag mee?’ Die vraag stelt hij/zij en vervolgens gooit hij/ zij de bal naar een klasgenootje die daarop het antwoord mag geven.

Nu mag hij/zij een vraag stellen en de bal naar een ander gooien, enzovoort.

Speel het spel meerdere keren.


Paspoort

Benodigdheden:

- Een 'paspoort'.

Maak zelf een paspoort in Word. Zet daarop wat je graag van de kinderen zou willen weten, bijv. naam, achternaam, adres, geboortedatum, woonplaats, hobby's,

leukste schoolvak etc. (Voor ideeën kun je ook altijd even kijken in een vriendenboekje).

Laat alle kinderen zo'n vel invullen en bundel deze voor jezelf en alle klasgenoten.


Dit vind ik leuk

Benodigdheden:

- Geen

Vraag de kinderen om de beurt te vertellen wat ze graag doen. Bijvoorbeeld: dansen, bouwen, voetballen, knutselen enz. Geef ze de opdracht goed naar elkaar te luisteren en van een aantal kinderen te onthouden wat ze zeggen. Als iedereen aan de beurt geweest is, daag de groep dan uit over bijvoorbeeld zes kinderen na te vertellen wat ze gezegd hebben. Weten ze het ook van tien kinderen en van vijftien?


De kletspot

Benodigdheden:

- Een pot

- Kaartjes met stellingen en vragen

Trek in de eerste weken van het nieuwe schooljaar elke dag één kaartje uit de pot.

Lees de stelling voor en laat de kinderen aangeven of het antwoord ‘ja’ of ‘nee’ is.

Dat kan bijvoorbeeld door de duimen op of neer te steken, bij ja te gaan staan en nee te gaan zitten of twee verschillende gekleurde kaarten op te steken

Stel daarna enkele vervolgvragen om verder te praten over de stelling.

Stellingen kunnen zijn:

  • Ik kan goed helpen: Wie help jij wel eens, welk klusje vind jij leuk, helpt iemand jou wel eens.

  • Ik heb een lievelingsboek: Welk boek is dat? Wat vind jij zo leuk aan het boek?

  • Ik kan goed bouwen: Waarmee bouw jij het liefst? Wat is het mooiste bouwwerk wat jij ooit hebt gebouwd? Welk bouwwerk staat er nu in je huis?

  • Ik vind buiten spelen leuk: Wat vind je buiten leuk om te spelen? Met wie speel je buiten op school? En thuis?

  • Ik ben een treuzelkont: Had jij vanmorgen haast? Wie moppert er weleens op jou als je treuzelt? Wat kun jij al supersnel?

  • Ik kan heel boos worden: Wat doe je dan? Hoe kan ik jou helpen als je boos wordt? Hoe word je weer vrolijk?

  • Ik heb een huisdier: Kun je jouw huisdier nadoen? Dan raden wij welk dier het is. Hoe heet jouw huisdier?

  • Ik woon in twee huizen: In welk huis was je vanmorgen? Wil je iets vertellen over de huizen? Wie wonen er met jou in huis?

  • Ik heb een zusje: Heb je een of meer zusjes? Is ze/zijn ze ouder of jonger dan jij? Wat speel je het liefst met je zusje(s)? Waarover maak je weleens ruzie met je zusje(s)?

  • Ik heb een broertje: Heb je een of meer broertjes? Is hij/zijn ze ouder of jonger dan jij? Wat speel je het liefst met je broertje(s)? Waarover maak je weleens ruzie met je broertje(s)? Enzovoorts...


Cadeautje voor jou!

Benodigdheden:

- Geen

Start als eerste, zonder het spel verder uit te leggen. Kies een voorwerp uit de klas, waarvan je vindt, dat het bij een bepaald kind past. Bijvoorbeeld: ‘Ik geef jou een pen, omdat je al zo goed letters kunt schrijven.’ Vertel nu dat het kind iets mag uitzoeken voor een ander kind en dat hij/zij het cadeautje op dezelfde manier moet aanbieden, zoals u dat gedaan hebt. Aandachtspunten: Zorg ervoor, dat steeds een ander kind een cadeautje krijgt. Laat kinderen elkaar helpen, door interesses, hobby’s en kwaliteiten van een ander kind te benoemen. Laat kinderen elkaar bedanken. Vertel dat het een spel is.

De kinderen mogen de spullen niet écht houden!


Een logeerknuffel

Benodigdheden:

- Een knuffel

- Een koffertje of een rugzak

- Een dagboek

- Een tandenborstel

De logeerknuffel mag steeds met een kind mee naar huis. Hij/zij mag schrijven of tekenen wat de knuffel allemaal heeft beleefd tijdens zijn logeerpartij.


Rangschikken

Benodigdheden:

- Geen

Geef de kinderen de opdracht om op volgorde te gaan staan, zonder met elkaar te spreken.

De volgorde kan bijvoorbeeld gaan over de lengte, schoenmaat, de lengte van het haar. de leeftijd enz.


Verschillen en overeenkomsten

Benodigdheden:

- Geen

De kinderen lopen kriskras door elkaar. Ze zoeken al lopende iemand met wie zij iets gemeen hebben. Laat ze op die manier groepjes of tweetallen maken. Bijvoorbeeld:

  • Zoek kinderen die dezelfde kleur ogen hebben

  • Zoek kinderen die dezelfde kleur sokken dragen

  • Zoek kinderen die dezelfde sport doen

  • Zoek kinderen die even oud zijn

  • Zoek kinderen die van hetzelfde dier houden


Wat is er hetzelfde/anders?

Benodigdheden:

- Halve afbeeldingen, die samen weer een hele vormen

Geef de kinderen allemaal een halve afbeelding. Ze gaan al wandelend door de kring op zoek naar degene die het andere stukje van de afbeelding heeft. Als de kinderen elkaar vinden bespreken ze met elkaar wat ze hetzelfde hebben en wat anders.


Wie-hoe-wat?

Benodigdheden:

- Geen

De kinderen zitten in de kring. De leerkracht noemt steeds een andere eigenschap en handeling op. Alle kinderen die zich daarin herkennen voeren deze handeling uit.

Bijvoorbeeld: Alle kinderen die...

  • Een broer hebben knippen met hun vingers

  • Graag een trui dragen, knipperen met hun ogen

  • Deze week een boek hebben gelezen, klappen twee keer in hun handen

  • Graag frietjes eten, fluiten

  • Goed kunnen zwemmen, kloppen op hun borst

  • Niet van spruitjes houden, steken hun tong uit

  • Voetballen, trappen met hun been naar voren

  • Een hond hebben, zeggen 'waf'

Enzovoort...


Tekenen

Benodigdheden:

- Papier met de omtrek van een gezicht

- Potloden

De kinderen maken een buiten- en binnen kring. Ze geven het papier aan degene die tegenover hen staat. Deze kijkt goed en tekent de ogen en wenkbrauwen van het kind.

Na een paar minuten geven de kinderen elkaar het papier weer terug en schuiven door. Bijvoorbeeld: DE buitenkring drie stappen naar rechts, de binnen kring drie stappen naar links. De kinderen wisselen weer van papier en tekenen elkaars neus. Doe dit net zolang totdat de portretten af zijn. Kijk na afloop samen hoe de tekeningen eruit zien.


Spiegelen

Benodigdheden:

- Geen

De kinderen gaan in tweetallen tegenover elkaar staan. Het ene kind

kijkt in de spiegel. Het andere kind is zijn spiegelbeeld en doet hem precies na.


Ogen

Benodigdheden:

- Een laken, met op ooghoogte een gaatje.

Hang het laken op. Een kind gaat achter het doek staan. Een ander kind neemt plaats aan de ander kant. Kan hij het kind achter het doek aan zijn ogen herkennen?

Daarna neemt een ander kind plaats achter het doek.


Reikende handen

Benodigdheden:

- Geen

Maak voldoende plaats in het lokaal, zodat de kinderen zich vrij kunnen bewegen.

Geef de kinderen de opdracht om bijv. iemand te zoeken die....

  • Iets roods aan heeft

  • Bruine ogen heeft

  • Oorbellen draagt

  • Een paardenstaart heeft

  • Een spijkerbroek aan heeft

  • Dezelfde kleur ogen heeft

  • Een riem aan heeft

  • Korter haar heeft dan jij

Enzovoorts...

De kinderen lopen kriskras door elkaar en zoeken iemand die daaraan voldoet. Ze reiken hun hand naar diegene uit, zonder elkaar te raken en bevriezen ter plaatse. Verschillende kinderen mogen naar dezelfde persoon reiken. Zodra niemand zich meer verroert, stellen de kinderen zich voor aan de persoon naar wie ze de hand uitreiken.

Variatie: De kinderen lopen in slow-motion.


Van wie is het?

Benodigdheden:

- De schoenen van de kinderen

Laat alle kinderen hun schoenen uit doen en op een rijtje voor in de klas zetten. Wie kan alle schoenen teruggeven aan de juiste eigenaar? Dit kan natuurlijk ook met schooltassen, jassen, broodtrommels enz.


Wie staat er voor de klas?

Benodigdheden:

- Geen

De leerkracht zet een rij van bijv. 3 kinderen voor de klas. Alle kinderen in de klas kijken goed en doen vervolgens de ogen dicht. De leerkracht verandert de volgorde.

De kinderen mogen weer kijken en raden hoe het eerst was.

Maak het moeilijker door meer kinderen voor de klas te zetten.


Wat is er veranderd? 

Benodigdheden:

- Geen

Eén kind gaat in het midden van de kring staan. Alle kinderen kijken goed hoe het kind eruit ziet. Dan gaat het kind naar de gang en veranderd iets aan zichzelf, bijv. veters los, trui binnenstebuiten, haar los of vast. Dan komt het kind weer terug in de kring en mogen de andere kinderen raden wat er veranderd is.

Variatie: Er staan meerdere kinderen op een rij in de kring. Deze kinderen nemen een houding aan, bijv. hand in de lucht, hand in de zak, voet omhoog, krom staan enz.

De kinderen doen de ogen dicht. De kinderen in die in de kring staan veranderen één ding aan hun houding. Wat is veranderd?

Variatie: Zet drie kinderen voor de klas en laat iedereen goed naar deze drie kinderen kijken. Dan doen de kinderen de ogen dicht en verander je iets aan de kinderen voor de klas, bijvoorbeeld een mouw omhoog, een haarband verwisselen, een broekspijp oprollen.

De kinderen mogen weer kijken en raden wat er is veranderd.


Ik zoek iemand die ...

Benodigdheden:

- Geen

Ga in het midden van de kring staan en zeg 'Ik zoek iemand die ...' noem een uiterlijk kenmerk, bijvoorbeeld: een broek draagt. Alle kinderen die een broek dragen gaan vervolgens staan en lopen naar een andere stoel. Herhaal de zin en noem een ander kenmerk, bijvoorbeeld: 'Ik zoek iemand die blonde haren heeft'. De kinderen met blonde haren zoeken vervolgens een andere plek. Maar ... jij wilt ook een stoel!

Bij de volgende ronde, probeer je zelf een vrijgekomen stoel te bemachtigen.

Er blijft nu een kind over, dat in het midden van de kring gaat staan en de volgende opdracht mag geven.


Op de foto

Benodigdheden:

- Een tablet (de camera-app)

Wijs een fotograaf aan. De andere kinderen gaan dicht bij elkaar staan voor de groepsfoto. Nadat de fotograaf de groep een tijdje goed heeft bekeken, wordt hij naar buiten gestuurd. Eén kind uit de klas verstopt zich vervolgens áchter de groep.

De fotograaf komt terug en moet raden wie er ontbreekt, vóór de groep hardop tot tien kan tellen. Als hij erin slaagt, mag jij de foto maken, zo niet, dan wordt er een nieuwe fotograaf gekozen voor de volgende fotosessie.


Ra, ra, ra, wie heeft de ...?

Benodigdheden:

- Een touw zo lang als de kring met een ring eraan.

De kinderen zitten in de kring. Het touw loopt door de kring, over de schoot van elk kind. Eén kind staat in het midden. De kinderen nemen het touw voor zich losjes met beide handen vast, zodat ze een ring kunnen verschuiven. Ze schuiven hun handen heen en weer over het touw en geven ongemerkt de ring door.

Het kind in het midden probeert te raden waar de ring is.


Wie is het?

Benodigdheden:

- Geen

Neem een kind uit de groep in gedachte. Vraag de kinderen te gaan staan.

Ze stellen jou vragen die je met ja of nee beantwoordt. Kinderen die het niet meer kunnen zijn, gaan zitten. Als er nog een paar kinderen staan, mag er worden geraden. Wie is het?

Variatie: geef zelf de hints, zoals 'hij draagt een blauwe trui, hij heeft schoenen met veters'.


Lange slinger

Benodigdheden:

- Geen

Een van de kinderen komt in de kring staan en mag iets over zichzelf vertellen.

Bijvoorbeeld: 'Ik heb een zus' of 'Ik heb een hond'. Heeft een ander kind dit ook, dan komt diegene ook in de kring staan en geeft het kind een hand. Het laatste kind dat aansluit mag ook weer iets over zichzelf vertellen. Wie van de overgebleven kinderen kan er weer aansluiten? Lukt het op die manier om de kring weer rond te krijgen?

Voor de kleuters kan het nodig zijn om te helpen door bijvoorbeeld te vragen naar wat ze leuk vinden, welk eten ze lekker vinden, welke sport ze leuk vinden, in welke straat ze wonen, welke kleren ze het liefst dragen enz.

Haal de slinger daarna weer uit elkaar en vraag aan het eerste en tweede kind in de slinger waarom ze ook alweer bij elkaar stonden. Laat ze deze overeenkomst nogmaals benoemen.

Variatie: Er kan ook voor gekozen worden dat afzonderlijke kinderen een eigen slinger maken. Bijvoorbeeld: Een jongen zegt: “Ik heb een zusje dat jonger is dan ik”, alle andere kinderen met een jonger zusje komen erbij staan. Daarna zegt de jongen van voetbal te houden. Alle kinderen die nog niet in de slinger stonden en ook van voetbal houdenkomen erbij staan. Zo gaat het door tot er met alle kinderen een overeenkomst is met deze jongen. Daarna kan het nog een keer op dezelfde manier met een ander kind uit de klas.


Wie is het?

Benodigdheden:

- Een foto van elk kind

- Plakband

Geef een kind een foto/naam van een klasgenoot op zijn rug. Hij/zij mag de groep ja/nee vragen stellen om te achterhalen wie het is. Je kunt ook een naam influisteren en de groep laten raden om wie het gaat.


Portret schilderen

Benodigdheden:

- Eventueel een passpiegel

De kinderen gaan elkaar denkbeeldig schilderen. Maak tweetallen. Het ene kind kijkt goed naar zichzelf. Hoe ziet hij eruit? Het gebruikt daarbij eventueel een spiegel, en vertelt wat hij ziet. De ander ‘schildert’ het. Laat de kinderen over zichzelf vertellen, van top tot teen. Eerst het kapsel (bijv. zwarte krullen), dan het gezicht (bijv. blauwe ogen en veel sproeten), bovenlijf met armen (bijv. T-shirt met strepen), naar benen en schoenen (bijv. oranje slippers). Daarna wisselen de kinderen van rol en wordt het andere kind de schilder.


Ga staan als...

Benodigdheden:

- Geen

Maak als leerkracht zinnen die steeds beginnen met ‘Ga staan als je…’. De kinderen gaan vervolgens staan als die zin voor hen geldt. Daarna mogen ze weer gaan zitten.

Mogelijke opdrachten: Ga staan als je…

  • favoriete kleur blauw is

  • favoriete dier een hond is

  • een broer hebt

  • 4 jaar bent

  • snel boos wordt

  • je goed in zwemmen bent

  • van buiten spelen houdt

  • van vakantie houdt

  • van muziek houdt

  • snoep lekker vindt

  • kamperen leuk vindt

  • van uitslapen houdt

Enzovoort. Laat de kinderen zelf ook een uitspraak bedenken.

Bespreek met de kinderen na wat hen is opgevallen.


Overeenkomsten en verschillen

Benodigdheden:

- Blokjes, voor ieder kind 1

Laat de kinderen iedere ochtend tellen hoeveel kinderen er in de klas zitten.

Op die manier oefen je het synchroon en resultatief tellen meteen.

In de groep horen we allemaal bij elkaar, maar wel allemaal verschillend. verschillen mogen er zijn. Kan iemand tellen hoeveel kinderen er met lange haren zijn, en met korte. En hoeveel jongens er zijn en hoeveel meisjes?

Variatie: Geef alle kinderen een blokje en laat ze deze op elkaar stapelen als het klopt.

Op die manier kun je bijvoorbeeld ook bekijken hoe de verdeling jongens en meisjes is.


Ken jij 'm?

Benodigdheden:

- Geen

De leerkracht vertelt iets over een kind uit de klas. Als de kinderen weten over wie het gaat, dan gaan ze voor hun stoel staan. Daarna vertelt de leerkracht nog iets over dit kind. Klopt dit nog steeds? Dan gaan de kinderen op hun stoel staan. Als ze denken dat dit toch niet klopt dan gaan ze weer zitten. Dan vraagt de leerkracht aan 1 van de kinderen die op de stoel staat over wie hij/zij denkt dat het gaat. Klopt het? Dan begint het spel opnieuw.

Vertel dan over een ander kind in de klas iets.

 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke aanvullingen of suggesties? Laat dan een reactie achter!


.



.

18 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários


bottom of page